De Duitse rechtbank heeft prejudiciële vragen gesteld over het al dan niet opnemen van royalty’s of merklicentierechten in de douanewaarde van ingevoerde goederen, hoewel het bedrag ervan niet bekend was op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstond. De vragen zijn gerezen in het kader van een geding tussen een Duitse onderneming en het douanekantoor. Het ging in de zaak om een verzoek om terugbetaling van invoerrechten dat door GE Healthcare was ingediend op grond dat het bedrag van de aan de onderneming M betaalde merklicentievergoedingen niet hoefde te worden toegevoegd aan de douanewaarde van de goederen die GE Healthcare in de Gemeenschap had ingevoerd van verkopers uit derde landen die tot dezelfde groep van ondernemingen behoren, namelijk het GE-concern.

A-G Mengozzi van het HvJ EU begint zijn conclusie door te stellen dat de verwijzende rechter zich in wezen ten eerste afvraagt of de royalty’s of merklicentierechten betrekking hebben op de ingevoerde goederen in de zin van artikel 32 lid 1 sub c van het douanewetboek, hoewel het op het tijdstip waarop de licentieovereenkomst wordt gesloten of op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, niet zeker is dat deze moeten worden betaald. Volgens de A-G verlangt het betreffende artikel niet dat het bedrag van de royalty’s en merklicentierechten uiterlijk wordt bepaald op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, opdat de in dit artikel voorziene aanpassing van de douanewaarde van de ingevoerde goederen zou kunnen worden verricht. Tevens merkt hij op dat royalty’s en merklicentierechten betrekking kunnen hebben op ingevoerde goederen waarop dat merk is aangebracht, zelfs indien de rechten slechts gedeeltelijk verband houden met die goederen.

Het HvJ EU wordt voorts in overweging gegeven dat de betaling van royalty’s of merklicentierechten een voorwaarde voor de verkoop van ingevoerde goederen kan zijn. Dit is uitsluitend het geval wanneer in eenzelfde groep van ondernemingen de onderneming waaraan deze royalty’s of merklicentierechten worden betaald, verbonden is met zowel de verkoper als koper van die goederen en deze laatste verplicht is om de rechten te betalen op verzoek van de verkoper of van de onderneming die met hem verbonden is, zonder dat hij dergelijke goederen kan betrekken van een andere leverancier die niet verbonden is met de verkoper.

Tenslotte adviseert de A-G het HvJ EU om voor recht te verklaren dat de aanpassing die wordt opgelegd door artikel 32 lid 1 sub c van het douanewetboek en de in artikel 158 lid 3 van de uitvoeringsverordening voorziene passende toebedeling tussen enerzijds royalty’s of merklicentierechten die betrekking hebben op ingevoerde goederen en anderzijds die welke betrekking hebben op diensten die worden geleverd nadat de invoer heeft plaatsgevonden, kunnen worden toegepast in het geval waarin de douanewaarde van de goederen niet kan worden bepaald op basis van de transactiewaarde die in artikel 29 van het douanewetboek is vermeld maar deze waarde enkel kan worden vastgesteld via de subsidiaire methode van artikel 31 lid 1 van dit wetboek.

HvJ EU 28 juli 2016, nr. C-173/15

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=182301&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=821724