Nidera B.V. heeft in februari en mei 2008 partijen graan betrokken van Litouwse producenten. Over deze inkoop heeft Nidera B.V. btw voldaan ten bedrage van € 3.400.000,-. Op 12 augustus 2008 registreert Nidera B.V. zich als btw-plichtige in Litouwen. Op 31 augustus 2008 verzoekt Nidera B.V. de Litouwse belastingdienst om teruggaaf van betaalde btw met betrekking tot de in februari en mei van dat jaar gedane aankopen. De Litouwse belastingautoriteit wijst dit verzoek af op de grond dat Nidera B.V. op het moment dat de handelingen plaatsvonden, niet geregistreerd stond als belastingplichtige voor de btw en zodoende geen recht heeft op teruggaaf van voorbelasting. Naar aanleiding van een prejudiciële beslissing van het Hof in deze heeft de Litouwse belastingautoriteit voldaan aan het door Nidera B.V. gedane verzoek tot teruggaaf van voorbelasting. Voorts heeft Nidera B.V. eveneens verzocht om een vertragingsrente over de te laat teruggegeven btw. Ter beantwoording voor het Hof van Justitie is de vraag of de verwijzende rechter bevoegd is de vertragingsrente over de teruggegeven onverschuldigd betaalde btw te verlagen in verband met de aanzienlijke hoogte van de rente in verhouding tot de hoofdsom en in verhouding tot het verlies dat de belastingplichtige daadwerkelijk heeft gedragen.
Advocaat-Generaal Szpunar besteedt in zijn conclusie allereerst aandacht aan het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel. In het kader van het gelijkwaardigheidsbeginsel merkt Szpunar op dat de Litouwse wetgeving geen duidelijkheid verschaft omtrent de vraag of de rechter bevoegd is de te betalen rente wegens vertraging bij de teruggaaf van belasting vast te stellen op een lager bedrag dan het bedrag dat uit de wet voortvloeit. Vanwege een gebrek aan eenduidige bepalingen dan wel een bestendige gerechtelijke praktijk inzake deze kwestie, is een verlaging van de verschuldigde rente in strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel, aldus Szpunar.
In het kader van het doeltreffendheidsbeginsel merkt Szpunar op dat uit artikel 183 van richtlijn 2006/112 voortvloeit dat een belastingplichtige recht heeft op teruggaaf van te veel betaalde belasting binnen een redelijke termijn en in geval van overschrijding van deze redelijke termijn eveneens recht heeft op volledige compensatie van de verliezen. Een verlaging van het recht op de verschuldigde rente is volgens Szpunar dan ook in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel daar dit de toepassing van het Unierecht uiterst moeilijk maakt. Een verlaging van de verschuldigde rente levert eveneens strijd met het betreffende beginsel op wanneer de belastingplichtige het recht heeft verkregen op een rentebedrag dat bijzonder hoog is in verhouding tot de hoofdsom en daarbij potentieel hoger is dan de daadwerkelijk geleden schade. Dat het bedrag aan verschuldigde rente hoger kan zijn dan de daadwerkelijk geleden schade, vloeit gewoonweg voort uit het feit dat de bedoelde rente forfaitair wordt vastgesteld. Immers, de verschuldigde rente is een afgeleide van de hoogte van de hoofdsom in combinatie met de duur van de vertraging. Op het moment dat het bedrag van de verschuldigde rente zo het bedrag aan daadwerkelijke schade overtreft, is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking: de verschuldigde rente vertegenwoordigt immers de compensatie voor het niet hebben kunnen verwerven van inkomsten.
Advocaat-Generaal Szpunar geeft het Hof dan ook in overweging de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter als volgt te beantwoorden:
‘Artikel 183 van richtlijn 2006/112/EG moet aldus zo worden uitgelegd dat de rente die aan een belastingplichtige verschuldigd is voor vertraging bij de teruggaaf van te veel betaalde btw, niet mag worden vastgesteld op een bedrag dat lager is dan het bedrag aan rente waarop hij krachtens de normale regels recht zou hebben op gronden die geen verband houden met het optreden van de belastingplichtige.’
A-G bij HvJ 5 oktober 2017, zaak C-387/16