Aan appellant, een AA, is door de Accountantskamer de maatregel opgelegd van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van achttien maanden.
Volgens de Accountantskamer had het accountantskantoor ten tijde van de hertoetsing het stelsel van kwaliteitsbeheersing op een aantal essentiële onderdelen nog steeds niet op orde. Als feitelijk verantwoordelijk beleidsbepaler had appellant, eerder dan hij heeft gedaan, zijn verantwoordelijkheid moeten nemen, aldus de Accountantskamer.
Alle vijf door appellanten aangedragen grieven tegen het oordeel van de Accountantskamer worden door het College verworpen. Naar het oordeel van het College mag van een middelgroot kantoor als hier aan de orde worden verwacht dat het beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen. Het College is met de Accountantskamer van oordeel dat appellant in het bijzonder moet worden aangerekend dat het betrokken kantoor ten tijde van de hertoetsing het stelsel van kwaliteitsbeheersing op een aantal essentiële onderdelen nog steeds niet op orde had. Als feitelijk verantwoordelijk beleidsbepaler had appellant, eerder dan hij heeft gedaan, zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Gelet daarop kan hij op wederom gebleken tekortkomingen in het stelsel van kwaliteitsbeheersing wel degelijk tuchtrechtelijk worden aangesproken.
In hoger beroep heeft appellant, zoals ook bij de Accountantskamer het geval was, er echter wel blijk van gegeven dat hij het belang inziet van het beschikken over een zodanig stelsel. Voorts heeft appellant stukken ingediend, die hij ter zitting van het College heeft toegelicht, op grond waarvan aannemelijk is dat inmiddels een serieuze verbeteringsslag is gemaakt. Om die reden ziet het College aanleiding de aan appellant opgelegde maatregel te matigen tot een doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor een periode van één jaar.
College van Beroep voor het bedrijfsleven 25 april 2016, ECLI:NL:CBB:2017:151
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2017:151