Een accountantskantoor heeft diensten verleend aan een echtpaar en hun landbouwbedrijf. De diensten bestonden onder meer uit het samenstellen van jaarrekeningen en het opstellen van jaarlijkse verrekeningen tussen de echtgenoten in verband met hun huwelijkse voorwaarden. Een AA [betrokkene] en een medewerker, fiscalist [X], waren beiden betrokken bij de dienstverlening. In het kader van hun scheiding hebben de echtgenoten [X] gevraagd om een opstelling te maken van hun vermogen.

De echtgenoot [appellant] richt zijn klachten tot betrokkene en stelt onder meer dat de berekeningen onjuist zijn en daarom ondeskundig en onzorgvuldig zijn opgesteld. Deze klachten zijn door de Accountantskamer ongegrond verklaard. Volgens de Accountantskamer valt betrokkene tuchtrechtelijk niets te verwijten, omdat hij niet vaktechnisch verantwoordelijk kan worden gehouden voor de werkzaamheden van [X]. Appellant stelt tegen dit oordeel hoger beroep in bij het College.

Het College volgt het oordeel van de Accountantskamer en verklaart het hoger beroep ongegrond. Betrokkene heeft aannemelijk gemaakt dat hij geen feitelijke of vaktechnische betrokkenheid had bij de opgestelde berekeningen en de uitkomst daarvan. Tegenover deze weerspreking heeft appellant geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat betrokkene dienaangaande desondanks een tuchtrechtelijk verwijt treft. Het hoger beroep is dan ook ongegrond.

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21 februari 2018, ECLI:CBB:2018:206

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2018:206&showbutton=true&keyword=tuchtrecht