In deze strafrechtprocedure is verdachte veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan medeplegen van oplichting begaan door een rechtspersoon. De met het OM overeengekomen procesafspraken werden niet door Hof Arnhem-Leeuwarden gevolgd. In cassatie staat centraal of het hof gehouden was zich aan te sluiten bij de tussen het OM en verdediging gemaakte procesafspraken.
De Hoge Raad overweegt dat het hof onder meer heeft meegewogen dat het volgen van de procesafspraken niet zou leiden tot een snelle en onherroepelijke uitspraak over de vorderingen van de benadeelde partijen. De afdoening van deze vorderingen was namelijk niet in de afspraken betrokken, en de verdediging had aangegeven cassatie te zullen instellen als het hof zou oordelen dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Dit zou betekenen dat de procesafspraken niet zouden bijdragen aan een snelle afdoening van de zaak, waardoor een efficiënte rechtsgang in het gedrang zou komen. Daarnaast heeft het hof overwogen dat de voorgestelde straftoemeting in de procesafspraken te veel afwijkt van wat het hof passend acht. Dat oordeel getuigt, gelet op het ‘standaard-arrest’ van de Hoge Raad over procesafspraken en in het bijzonder wat daarin is overwogen over de zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechter, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De gevangenisstraf wordt verminderd tot zeventien maanden en drie weken, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Hoge Raad 8 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1361
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2024:1361