EBS is een in Bulgarije gevestigde vennootschap die internetdiensten verricht. In overeenstemming met Bulgaars recht heeft EBS zich vanaf 21 december 2010 voor btw-doeleinden geregistreerd als een in Bulgarije gevestigde belastingplichtige, welke diensten verricht met plaats van uitvoering op het grondgebied van een andere lidstaat. EBS neemt diensten af van belastingplichtigen die op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gevestigd, om daarmee vervolgens diensten in andere lidstaten te verrichten. EBS heeft de btw ter zake van de afgenomen dienstverrichtingen in het kader van de verleggingsregeling voldaan en afgetrokken. De Bulgaarse belastingdienst heeft naar aanleiding van een belastingcontrole vastgesteld dat EBS vanaf 20 november 2013 niet meer in aanmerking komt voor de btw-vrijstellingsregeling, aangezien EBS een bepaalde maximum-omzet had bereikt. Zodoende heeft de Bulgaarse belastingdienst op 16 september 2015 aan EBS een naheffingsaanslag opgelegd wegens het ten onrechte in aftrek brengen van voorbelasting over de periode gedurende welke op EBS de vrijstellingsregeling van toepassing was. EBS heeft bij de bestuursrechter in eerste aanleg verzocht om nietigverklaring van deze opgelegde naheffingsaanslag.

Naar aanleiding van het vorenstaande wenst de verwijzende rechter door middel van het stellen van een prejudiciële vraag van het Hof te vernemen of de btw-richtlijn 2006/112 zich ertegen verzet dat een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde belastingplichtige die aldaar voor een belastingvrijstellingsregeling in aanmerking komt, wordt belet de voorbelasting af te trekken die in die lidstaat is verschuldigd over diensten die door in andere lidstaten gevestigde belastingplichtigen zijn verricht en die worden gebruikt om diensten te verrichten in andere lidstaten dan de lidstaat waar die belastingplichtige zelf is gevestigd.

Ter beantwoording van de gestelde prejudiciële vraag overweegt het Hof dat de btw-richtlijn 2006/112 regelt dat belastingplichtigen voor wie een vrijstelling van belasting geldt, geen recht op aftrek van btw hebben. Voorts bepaalt artikel 169 onderdeel a Richtlijn 2006/112 dat de belastingplichtige recht heeft op aftrek van btw voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor buiten de lidstaat van verschuldigdheid verrichte handelingen, waarvoor recht op aftrek zou bestaan indien zij in die lidstaat zouden zijn verricht. Het recht op aftrek van voorbelasting is in de onderliggende zaak dan ook afhankelijk van het antwoord op de vraag of dit recht op aftrek zou bestaan indien al deze handelingen in dezelfde lidstaat (lees: Bulgarije) zouden zijn verricht (EU:C:2010:810). Aangezien EBS in Bulgarije voor de belastingvrijstelling in aanmerking komt en derhalve in die lidstaat geen recht op aftrek van voorbelasting heeft met betrekking tot in die lidstaat verrichte diensten, komt EBS bijgevolg evenmin in aanmerking voor het recht op aftrek van voorbelasting met betrekking tot buiten die lidstaat verrichte diensten.

Gelet op het vorenstaande beantwoordt het Hof de prejudiciële vraag als volgt:

‘Richtlijn 2006/112 verzet zich niet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die een in die lidstaat gevestigde belastingplichtige die aldaar voor een vrijstellingsregeling in aanmerking komt, belet de voorbelasting af te trekken die in die lidstaat verschuldigd is over diensten die door in andere lidstaten gevestigde belastingplichtigen zijn verricht en die worden gebruikt om diensten te verrichten in andere lidstaten dan de lidstaat waar die belastingplichtige is gevestigd.’

Hof van Justitie van de Europese Unie 15 november 2017, ECLI:EU:C:2017:864.

https://www.navigator.nl/document/ida4b12a8ef6c64d7c942e1e89e02a9aa4?ctx=WKNL_CSL_176&preventVakstudieRedirectLoop=0