Belanghebbende (Maya Vasileva Marinova) is met haar eenmanszaak MM actief in de detailverkoop van levensmiddelen en non-foodartikelen. Bij een controle door de Bulgaarse belastingdienst komt vast te staan dat meerdere aan MM uitgereikte facturen ontbreken in haar administratie. Omdat deze facturen wel zijn opgenomen in de administratie van de opstellers ervan, gaat de belastingdienst ervan uit dat de goederen daadwerkelijk aan MM zijn geleverd. De goederen bevinden zich evenwel niet in de opslagplaats van MM, zodat de belastingdienst ervan uitgaat dat bedoelde goederen aan derden zijn verkocht. Evenals de facturen zijn deze beweerdelijke verkopen niet opgenomen in de administratie van MM.

De belastingdienst legt een naheffingsaanslag ter zake van de vermeende verkopen op. De inspecteur stelt daarbij de maatstaf van heffing vast door een marge toe te voegen aan de op de facturen vermelde prijs. Deze marge komt overeen met de doorgaans door MM gehanteerde prijzen. MM dient tegen deze naheffingsaanslag bezwaar en beroep in. MM voert aan dat het bestaan van de facturen de levering en wederverkoop van de goederen niet bewijst. De belastingdienst daarentegen stelt dat overeenkomstig de nationale regeling reeds op grond van het feit dat MM geen regelmatige boekhouding voert kan worden aangenomen dat de niet-geboekte goederen aan derden zijn wederverkocht.

De verwijzende rechter stelt vast dat de goederen vermeld op de niet-geboekte facturen daadwerkelijk aan MM zijn geleverd. Hij is evenwel van mening dat de ontvangst van die goederen en de onregelmatigheid van de boekhouding nog niet noodzakelijk betekenen dat die goederen achteraf door MM ook zijn wederverkocht. De verwijzende rechter besluit tot het stellen van prejudiciële vragen die in de kern erop neerkomen of de onderhavige regeling in strijd is met de Btw-richtlijn en de beginselen van fiscale neutraliteit en evenredigheid.

Het HvJ overweegt allereerst dat de Btw-richtlijn belastingplichtigen verplicht een boekhouding te voeren die voldoende gegevens bevat, alle facturen te bewaren en een btw-aangifte in te dienen waarop alle gegevens staan die nodig zijn om het verschuldigde bedrag aan btw vast te stellen. Het niet naleven van deze verplichtingen leidt ertoe dat een goede werking van het gemeenschappelijke btw-stelsels in het gedrang komt. Lidstaten zijn daarom verplicht maatregelen te treffen om te waarborgen dat btw op zijn grondgebied wordt geïnd, maar mogen daarbij niet verder gaan dan noodzakelijk en mogen geen afbreuk doen aan de btw-neutraliteit.

De onderhavige regeling, aldus het HvJ, strekt ertoe fraude te voorkomen. Daarbij beoogt de regeling de belastingschuld vast te stellen en de maatstaf van heffing te bepalen die het nauwst aansluit bij de door de belastingplichtige werkelijk ontvangen tegenprestatie, door gebruik te maken van gegevens waarover de belastingdienst beschikt, zoals het type en de aard van de daadwerkelijk verrichte activiteit, documenten die geloofwaardige gegevens bevatten, het commerciële belang van de plaats waar de activiteit wordt verricht, de betrokken goederen en de bruto-ontvangsten, en andere bewijselementen die kunnen dienen voor de vaststelling van de maatstaf van heffing.

Ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel overweegt het HvJ vervolgens dat uit de stukken niet blijkt dat de regeling verder gaat dan nodig is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, nu zij tracht zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de werkelijk ontvangen tegenprestatie door rekening te houden met individuele omstandigheden die bij de belastingdienst bekend zijn.

Ten aanzien van het neutraliteitsbeginsel overweegt het HvJ dat een belastingplichtige die zich schuldig maakt aan fraude, zich niet in een positie bevindt die vergelijkbaar is met bona fide belastingplichtigen. Dit beginsel kan daarom niet op goede gronden worden aangevoerd door belastingplichtigen die opzettelijk aan fraude deelnemen.

Het HvJ oordeelt dat de onderhavige regeling niet in strijd is met de Btw-richtlijn, mits de regeling niet verder gaat dan nodig is ter verzekering van de juiste heffing van btw en ter voorkoming van fraude. Het is aan de verwijzende rechter dit laatste te beoordelen.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 oktober 2016

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=184324&pageIndex=0&doclang=NL&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=54396