Aandeelhouders F, G en H houden ieder 100% van de aandelen in de houdstermaatschappijen B.V. C, B.V. D en B.V. E. Laatstgenoemde maatschappijen houden gezamenlijk 100% van de aandelen in N.V. X: een vennootschap wiens activiteiten zich toeleggen op het ontwikkelen en begeleiden van vastgoedprojecten. Het OM start in 2007 een strafrechtelijk onderzoek tegen aandeelhouders F, G en H, alsmede tegen hun houdstermaatschappijen met uitzondering van houdstermaatschappij B.V. E. Voorts wordt ook dochtermaatschappij N.V. X in het strafrechtelijk onderzoek betrokken. Ter voorkoming van strafrechtelijke vervolging treffen vennootschappen N.V. X, B.V. D, B.V. C alsmede aandeelhouder G in 2010 een schikkingsovereenkomst met het Openbaar Ministerie. Aangezien aandeelhouder F en H hebben afgezien van het treffen van een dergelijke schikking, worden zij strafrechtelijk vervolgd. Ten tijde van deze strafrechtelijke procedure hebben F en H zich laten bijstaan door verschillende advocaten, welke hun facturen hebben gericht aan eiser N.V. X. N.V. X (hierna: belanghebbende) claimt vervolgens aftrek van voorbelasting ter zake van de vermelde juridische dienstverlening.

In geschil is de vraag of belanghebbende in lijn met diens beroep, recht heeft op een hogere aftrek van voorbelasting dan de Inspecteur heeft toegestaan.

De Inspecteur stelt zich in dit verband op het standpunt dat uit het arrest Wolfram Becker van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2013:99) volgt dat voorbelasting die louter betrekking heeft op dienstverlening in het kader van strafvervolging, niet in aanmerking komt voor aftrek van voorbelasting. Voorts stelt de Inspecteur dat met betrekking tot een gedeelte van de overige facturen geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat omdat deze facturen onjuist gesteld zijn. Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt dat de voorbelasting geheel terecht is afgetrokken daar deze betrekking heeft op kosten voortvloeiende uit belaste economische activiteiten.

De Rechtbank gaat in zijn overweging allereerst in op de facturen ten aanzien waarvan de aftrek van voorbelasting door de Inspecteur is geweigerd omwille van het feit dat deze facturen gekenmerkt zouden worden door een onjuiste tenaamstelling. De rechtbank volgt in deze het betoog van de Inspecteur. Belanghebbende heeft de vernoemde stellingname van de Inspecteur met geen enkel inhoudelijk argument kunnen betwisten.

Vervolgens gaat de Rechtbank in op de aftrek van voorbelasting welke door belanghebbende is bedongen ten aanzien van facturen welke uitsluitend zien op juridische dienstverlening in het kader van de gevoerde strafrechtelijke procedures. De Rechtbank overweegt dat het arrest Wolfram Becker met zich brengt dat belanghebbende in geen geval recht heeft op aftrek van voorbelasting ter zake van aan haar gefactureerde bijstand die is verleend in verband met de strafvervolging van personen niet zijnde belanghebbende zelf. Aangezien belanghebbende een schikking heeft getroffen met het Openbaar Ministerie ter voorkoming van strafvervolging, concludeert de Rechtbank dat de verleende dienstverlening in het kader van de betreffende strafrechtelijke procedures uitsluitend betrekking kan hebben gehad op andere personen dan belanghebbende.

Gelet op het bovenstaande verklaart de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond.

Rechtbank Gelderland 23 december 2016, ARN 14/7471

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:7172