Het Openbaar Ministerie (OM) start eind 2013 een strafrechtelijk onderzoek naar het opzettelijk onjuist doen van aangiftes omzetbelasting door enkele vennootschappen onder firma. Van het merendeel van deze firma’s is de betrokken accountant (middellijk) bestuurder, dan wel feitelijk bestuurder. In het kader van dit onderzoek verricht het OM enkele doorzoekingen, waarbij twee hennepplantages worden ontdekt: één bij betrokkene thuis, één in een door betrokkene gehuurde loods.
De rechtbank heeft de betrokken accountant inmiddels veroordeeld voor het doen van onjuiste aangiftes omzetbelasting. Betrokkene heeft hoger beroep aangetekend. Het OM heeft een klacht ingediend tegen de betrokken accountant bij de Accountantskamer.
In die procedure heeft het OM aangevoerd dat het handelen van betrokkene niet alleen een inbreuk vormt op de rechtsorde, maar ook in strijd is met de beroepsethiek. Ter ondersteuning heeft het OM het strafdossier van de FIOD overlegd. Het OM heeft expliciet toegezegd dat de verklaringen van betrokkene in deze tuchtprocedure niet zullen worden gebruikt in de strafzaak.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank is ingesteld en dat hij, ondanks de toezegging van het OM, verder niets wil verklaren over hetgeen hem wordt verweten.
De Accountantskamer stelt voorop dat het in de onderhavige tuchtprocedure aan de klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – bij (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Met inachtneming hiervan komt de Accountantskamer tot het oordeel dat de enkele mededeling dat hoger beroep is ingesteld niet kan worden aangemerkt als weerspreking van de klacht, terwijl in het door het OM overlegde strafdossier ruimschoots bewijs is te vinden van rechtstreekse betrokkenheid van betrokkene bij de btw-fraude. De Accountantskamer wijst erop dat het betrokkene, met het oog op de toezegging van het OM, vrij stond inhoudelijk verweer te voeren.
De Accountantskamer oordeelt de klacht gegrond en concludeert dat de schending van de fundamentele beginselen “integriteit” en “professioneel gedrag” door betrokkene dusdanig flagrant is, dat doorhaling van de inschrijving van betrokkene voor de maximale duur van 10 jaar passend en geboden is. De Accountantskamer merkt daarbij op dat zij deze maatregel en duur ook zou hebben opgelegd, indien enkel was geklaagd over vermelde btw-fraude.
Accountantskamer 23 november 2015