Een B.V. en diens directeur zijn in eerste aanleg veroordeeld voor het plegen van valsheid in geschrifte tot (beiden) een geldboete ter hoogte van € 1.000. Het bedrijf zou bewust een valse factuur hebben geadministreerd en derhalve ‘voorhanden hebben gehad’. De directeur zou zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen daaraan. Hof Amsterdam buigt zich over de zaak van de directeur en de B.V. (gezamenlijk: verdachten).

Het hof stelt vast dat de directeur tijdens een lunchafspraak op 7 maart 2007 aan een gedeputeerde voor Noord-Holland (hierna: de gedeputeerde) heeft aangegeven zijn campagne te willen steunen. De gedeputeerde is op dit aanbod ingegaan en heeft opgemerkt dat de B.V. van de directeur hiertoe van een derde (een B.V.) een rekening zal ontvangen. De B.V. heeft vervolgens van de genoemde derde een factuur ontvangen ad € 8.568 ter zake van diverse ICT werkzaamheden, welke factuur door de B.V. is betaald.

Het hof stelt vast dat tussen de B.V. en de derde geen zakelijke relatie bestond en de op de factuur vermelde werkzaamheden niet zijn verricht. In de uitspraken zijn delen van het verhoor van de directeur van deze derde opgenomen waaruit blijkt dat hij ondubbelzinnig aangeeft dat er geen werkzaamheden zijn verricht en de directeur opdracht heeft gegeven tot het opstellen van de factuur en de inhoud daarvan heeft bepaald. De directeur heeft, zo blijkt uit de uitspraak, verklaard over de lunchafspraak op 7 maart 2007 en gaf aan te hebben geweten dat er “in het kader van de verkiezing van [naam 1] een betaling is verricht aan een bedrijf.

In het licht van de gesprekken, gevoerd tijdens de lunchafspraak, kan volgens het hof niet anders worden geconcludeerd dan dat het de directeur (en daarmee de B.V.) duidelijk moet zijn geweest dat er sprake was van een valse factuur en derhalve bewustheid van de valsheid daarvan. De valse factuur is gevoegd in de administratie van de B.V. als gevolg waarvan de verdachten deze voorhanden hebben gehad, aldus het hof.

Het hof overweegt ten aanzien van de straftoemeting onder meer dat verdachten het vertrouwen in het economisch verkeer hebben geschaad. Het tijdsverloop sinds het plegen van het feit weegt het hof in strafmatigende zin mee. Alles afwegende acht het hof een geldboete van € 750 voor de directeur en een geldboete van € 1.000 voor de B.V. passend en geboden. Hoewel de redelijke termijn in beide zaken is verstreken ziet het hof,  gelet op de beperkte omvang van de op te leggen geldboetes, daarin geen reden de boete te matigen.

Gerechtshof Amsterdam, 22 juni 2023   ECLI:NL:GHAMS:2023:1442 (rechtspersoon) https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2023:144242

Gerechtshof Amsterdam 22 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1439 (directeur) https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2023:1439