Aan belanghebbende zijn over de jaren 2008 tot en met 2010 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd met vergrijpboetes van respectievelijk € 597.673, € 133.568 en € 50.761.

De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en exploitatie van onroerend goed. Belanghebbende heeft in de loop der jaren een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd ter zake van gerealiseerde boekwinst bij de verkoop van onroerende zaken. In geschil is (onder meer) of deze HIR op de juiste wijze in de aangiftes is verwerkt en of de in dat verband opgelegde vergrijpboetes terecht zijn.

De inspecteur heeft vergrijpboetes opgelegd ter zake van grove schuld aan de zijde van belanghebbende. Daartoe heeft de inspecteur aangevoerd dat X als (mede)bestuurder van belanghebbende en als doorgewinterde vastgoedondernemer, goed op de hoogte is geweest van de wet- en regelgeving rondom de HIR. Hij zou om die reden moeten hebben geweten dat het hanteren van een uitpondingsstrategie in de weg staat aan het in stand houden van, doteren aan of afboeken op een HIR.

Het Hof is van oordeel dat de vraag hoe de HIR van belanghebbende in de aangifte diende te worden opgenomen zodanig onduidelijk was, dat deze jarenlang onderwerp is geweest van een compromis. Na het opzeggen van dit compromis door belanghebbende (onder het oude bestuur) diende de situatie wederom te worden beoordeeld. In 2007 is de aangifte van belanghebbende door de inspecteur gevolgd. Belanghebbende heeft in 2008 onroerende zaken aangekocht die op dat moment nagenoeg allemaal verhuurd waren. De stelling dat (het bestuur van) belanghebbende zou moeten hebben geweten dat desondanks het hanteren van de uitpondingsstrategie in de weg staat aan het kwalificeren van deze aankoop als vervanging in de zin van de HIR is, zonder nader bewijs, niet aannemelijk.

Het Hof vernietigt de vergrijpboetes.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3457

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2018:3457