Belanghebbende heeft sinds 2005 via zijn persoonlijke holding de dagelijkse leiding binnen A BV. Hij is geen statutair bestuurder of aandeelhouder, maar het voornemen bestaat al wel om via zijn persoonlijke holding alle aandelen in de BV te kopen. In 2019 en 2020 wordt tijdens een boekenonderzoek de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van A BV onderzocht. Uit het boekenonderzoek is gebleken dat de producten tegen het algemene Btw-tarief zijn gefactureerd, terwijl de omzet hiervan ten onrechte onder het verlaagde tarief is aangegeven in de aangiften omzetbelasting. Uit het onderzoek is gebleken dat belanghebbende het tarief jaarlijks heeft gecorrigeerd naar 6% in de administratie.

 Er zijn naheffingsaanslagen en vergrijpboeten aan A BV opgelegd. Vanwege het verrichten van handelingen waardoor de door A BV verschuldigde omzetbelasting – welke op aangifte moest worden voldaan – opzettelijk niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald krijgt belanghebbende zelf als feitelijk leidinggever ook een vergrijpboete opgelegd. De Inspecteur is eerst voornemens een boete op te leggen van 50% van de te weinig geheven belasting, te weten 50% van € 111.871 (€ 55.935). Rekening houdend met strafverzwarende en straf verminderende omstandigheden legt de Inspecteur uiteindelijk met dagtekening 18 juni 2021 een vergrijpboete opgelegd van € 15.000.

De rechtbank is van oordeel dat de aan belanghebbende opgelegde boete passend en geboden is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende feitelijk leidinggegeven aan de verboden gedraging, nu hij als dagelijks leidinggevende degene was die verantwoordelijk was voor de omzetbelastingadministratie. Uit het boekenonderzoek volgt dat hij degene is die de (foutieve) gegevens voor de aangiften omzetbelasting aan de accountant aanleverde, waarna de verschuldigde omzetbelasting gedeeltelijk niet werd betaald. Dat hij niet de statutair bestuurder was van A BV maakt dit niet anders. Waar het om gaat is dat de handelwijze van belanghebbende heeft geleid tot de verboden gedraging. De stelling dat zijn handelwijze was ingegeven door een tip van de accountant en dat hij slechts deze tip opvolgde, kan hem dan ook niet baten volgens de rechtbank. Niet van belang is of hij de verboden gedraging heeft geïnitieerd, maar van belang is dat hij, al dan niet samen met de accountant, verantwoordelijk was voor het begaan van de verboden gedraging. Ook opzet kan volgens de rechtbank worden aangenomen, nu uit de handelwijze van belanghebbende volgt dat hij zich ervan bewust was dat de ingediende aangiften omzetbelasting lager waren dan dat A BV op basis van de facturen verschuldigd was.

De rechtbank acht het verder mogelijk dat de opgelegde vergrijpboeten aan de BV belanghebbende ook in zijn vermogen kunnen raken. De rechtbank verwijst daarbij naar HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:364. Voor zover sprake is van dubbele ‘, heeft de inspecteur gemotiveerd gesteld al rekening te hebben gehouden met deze mogelijke raking, aldus de rechtbank. Ook zou volgens de rechtbank uit de sterk verlaagde koopprijs van de aandelen – naar een bedrag van slechts € 1 in totaal – volgen dat al rekening is gehouden met de boeten opgelegd aan de vennootschap bij het bepalen van de verkoopprijs. De rechtbank ziet ook geen reden om de vergrijpboete vanwege financiële omstandigheden te matigen, aangezien belanghebbende niet heeft onderbouwd dat het hem aan draagkracht ontbreekt om de vergrijpboete te betalen. De rechtbank zde vergrijpboete met 5% te matigen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

Rechtbank Gelderland 22 maart 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1526

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2023:1526