Belanghebbende is houder van een auto, waarvan de geldigheid van het kenteken geschorst is geweest van 22 november 2015 tot en met 7 november 2016 en van 8 november 2016 tot en met 24 juli 2017.

Op 16 maart 2017 is de auto door een controleambtenaar aangetroffen op de openbare weg. Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 248.

Belanghebbende had geen keuringsbewijs aangevraagd op grond waarvan de auto aan een zogenoemde apk-keuring zou worden onderworpen. Wel bevindt zich onder de stukken van het geding een formulier waarop is vermeld dat op die datum een voorcontrole heeft plaatsgevonden, dat enkele gebreken aan de auto zijn aangetroffen en dat een herkeuring binnen zeven dagen moest plaatsvinden. In geschil is of de boete terecht is opgelegd.

Vaststaat dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg, terwijl sprake was van een schorsing. Eveneens staat vast dat belanghebbende ten tijde van het gebruik van de openbare weg op 16 maart 2017 geen keuringsbewijs had aangevraagd op grond waarvan de auto op die datum aan een keuring zou worden onderworpen. Belanghebbende kon en mocht naar het oordeel van het Hof naar objectieve maatstaven gemeten redelijkerwijs niet menen dat de (fiscale) regelgeving, waarin de aanvraag van een keuringsbewijs en het onderwerpen aan een keuring als vereisten voor de vrijstelling zijn opgenomen, in een geval als het onderhavige, waarin geen keuringsbewijs is aangevraagd, doch slechts sprake is van een voorcontrole, niettemin leidt tot vrijstelling bij gebruik van de openbare weg tijdens een schorsing. Derhalve is geen sprake van een verdedigbaar standpunten is de boete terecht opgelegd.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:4544