De verdachte in kwestie wordt verweten gebruik te hebben gemaakt van een woning die met crimineel vermogen zou zijn verbouwd, hetgeen zij wist of had moeten vermoeden. In 1999 heeft zij een stolpboerderij gekocht die vervolgens volledig is verbouwd. Aan de Belastingdienst heeft zij opgegeven dat de kosten van de verbouwing ƒ 200.000 bedroeg. Vanwege de aanzienlijke waardestijging van het huis wordt echter door het Openbaar Ministerie aangenomen dat de werkelijke kosten van de verbouwing veel hoger lagen en dat derhalve sprake is van een vermoeden van witwassen.
Hof Amsterdam stelt vast dat de stolpboerderij op 2 februari 2000 getaxeerd is voor een waarde van ƒ 550.000. Daarbij werd geconstateerd dat de woning in de staat van dat moment niet kon worden bewoond. Door de waardestijging van vrijstaande woningen in de markt, die reeds is vastgesteld op 12%, zou de woning op 1 januari 2001 – in niet afgebouwde staat – ongeveer ƒ 616.000 waard zijn geweest. De waarde werd echter (voor de WOZ, dus niet voor de verkoop) getaxeerd op ƒ 1.448.000. Ten opzichte van 2 februari 2000 is de woning in afgebouwde staat (ongeveer, in aanmerking nemend dat een WOZ-waarde alleen een indicatie voor de werkelijke waarde is) ƒ 832.000 meer waard geworden. In de verkoopbrochure van de woning (uit 2012) zijn enkele foto’s opgenomen van het interieur van het huis waaruit duidelijk de genoemde luxe uitstraling blijkt. Het hof acht de verklaring dat naast de geïnvesteerde ƒ 200.000 het één en ander tot stand is gebracht door slechts het gebruik van tweedehands materialen enerzijds en werkzaamheden in eigen beheer anderzijds, ongeloofwaardig.
De verdachte heeft daarnaast geen verklaring afgelegd over deze waardestijging die de door haar genoemde investering ruimschoots overschrijdt. Het hof is van oordeel dat bij benadering een bedrag van ten minste meerdere tonnen in guldens dan wel euro’s, als onverklaarbaar vermogen moet worden aangemerkt, nu het bewijsvermoeden van witwassen niet is ontzenuwd.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte in de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt (tot en met het afbranden van de stolpboerderij) van een na verbouwing luxueus afgewerkte stolpboerderij, waarbij het niet anders kan dan dat (een deel van) die verbouwing onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf is bekostigd, en de verdachte van de criminele herkomst van dit geld op de hoogte was.
Het hof acht het tenlastegelegde bewezenverklaard. Het hof is van oordeel dat gelet op de ouderdom van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (zoals door de advocaat-generaal gevorderd) niet wenselijk is. Mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn veroordeelt het hof de verdachte tot een geldboete van € 50.000 en een taakstraf van 100 uur.
Hof Amsterdam 1 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1000
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2024:1000