Aan belanghebbende zijn over de jaren 2008 en 2009 aanslagen inkomstenbelasting met boeten opgelegd. Het Hof heeft geoordeeld dat deze aanslagen en boeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd, onder toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast.

De boeten zijn aan belanghebbende opgelegd wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. De door de Inspecteur opgelegde boeten bedroegen 50% van de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting. Het Hof was – evenals de Rechtbank – van oordeel, dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten, dat over beide jaren te lage aangiften zijn gedaan. Belanghebbende had opzettelijk de opbrengsten niet als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangiften verantwoord. Omdat de aanslagen met omkering van de bewijslast tot stand zijn gekomen, heeft de Rechtbank de bij de aanslag opgelegde boeten gehalveerd. Vervolgens zijn de boeten nog met 5% verminderd, wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg met 5 maanden.

Het Hof bevestigt het oordeel van de Rechtbank dat de gematigde boetebedragen passend en geboden waren. Ook de vermindering met 5% wegens overschrijding van de redelijke termijn acht het Hof juist. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van belanghebbende versneld niet-ontvankelijk verklaard (art. 80a Wet RO).

Hoge Raad 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2536 en Hof Den Bosch 9 maart 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:422)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:2536
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2015:422