Bij een controle op 15 oktober 2016 om 4:35 uur is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van een personenauto, met een Belgisch kenteken, rijdend gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland. De auto staat op naam van een buurman van belanghebbende. Tijdens de controle wilde belanghebbende geen antwoord geven op de vragen die hem gesteld werden.

Naar aanleiding van die constatering heeft de inspecteur voor de periode 2 september 2016 tot en met 14 oktober 2016 motorrijtuigenbelasting nageheven en een boete van 100% opgelegd. In geschil is onder meer of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende stelt slechts kortstondig van de auto gebruik te hebben gemaakt in verband met het wegbrengen van zijn ouders naar een familielid vanwege medische omstandigheden. Toen hij vervolgens wilde parkeren, werd hij staande gehouden door de politie. De inspecteur acht het verhaal van belanghebbende niet geloofwaardig, omdat niet duidelijk is geworden en/of onderbouwd dat het daadwerkelijk om één rit ging, om welk familielid het ging, waar deze woonachtig is en om welke medische omstandigheid het ging. Ook helpt naar het oordeel van de inspecteur het tijdstip van de controle (04:35 uur) niet mee aan de geloofwaardigheid van het verhaal.

Het Hof is, met de Rechtbank, van oordeel dat het gelijk op alle onderdelen aan de inspecteur is. Belanghebbende heeft in beroep en in hoger beroep niets aangevoerd dat een andere conclusie rechtvaardigt. Hiermee heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat de auto in de periode 2 september 2016 tot en met 14 oktober 2016 niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan van belanghebbende. Het Hof merkt op dat, zo wordt aangenomen dat het door belanghebbende gedane relaas rond het gebruik van de auto op 15 oktober 2016 op enig onderdeel geloofwaardig is te achten, de conclusie dan niet zonder meer anders is.

Met betrekking tot de boete overweegt het Hof, evenals de Rechtbank, dat een boete van 100% voor dit geval, gegeven de omstandigheden, passend en uit een oogpunt van normhandhaving geboden is.

Gerechtshof Den Haag 23 februari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:646

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2018:646