Nadat belanghebbende was geïdentificeerd als houder van een bankrekening bij de KB-Lux zijn door de inspecteur navorderingsaanslagen inkomsten- en vermogensbelasting opgelegd met boeten. In geschil is of de navorderingsaanslagen met de vereiste voortvarendheid zijn opgelegd en of de verhogingen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

De Rechtbank oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn niet is overschreden . Voorts is door de Rechtbank bepaald dat voor de schending van de rechten van belanghebbende in de bezwaarfase een passende compensatie geboden is in de vorm van een immateriële schadevergoeding. De vertraging in de bezwaarfase kan derhalve de rechtmatigheid van de belastingaanslagen niet aantasten.

Ten aanzien van de boeten is de Rechtbank van oordeel dat, gelet op het feit dat belanghebbende er bewust voor heeft gekozen om een banktegoed aan te houden in een land waar een bankgeheim bestaat en gelet op de hoogte van de correcties, sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Een verhoging van 100% vormt volgens de rechtbank een juist uitgangspunt. Omdat belanghebbende volledig heeft meegewerkt zijn de verhogingen overeenkomstig het daarvoor geldende beleid, door de inspecteur gematigd tot 50% en nadien tot 40% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook dit uitgangspunt acht de Rechtbank juist.

Het verweer dat gezien de leeftijd van belanghebbende en haar persoonlijke omstandigheden vergelding niet meer aan de orde kan zijn en de boete slechts als inkomstenbron voor de Staat dient te worden gezien, wordt verworpen. De Rechtbank is van oordeel dat juist belanghebbende gedurende vele jaren inkomsten aan de Staat heeft onthouden en ziet geen reden waarom zij niet in haar vermogen zou kunnen worden getroffen. Wel vormen de persoonlijke omstandigheden (zoals de opname in het verpleeghuis en de ondercuratelestelling) aanleiding om de boete te matigen. Een boete van 25% wordt passend en geboden geacht (€ 13.109,71).

Ook komt nog aan de orde of de boete dient te worden verminderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn (artikel 6 EVRM). De inspecteur stelt een vermindering voor conform de richtlijnen van de hoven, zodat bij een overschrijding van meer dan twee jaren een matiging van 20%, of maximaal € 20.000 wordt toegepast. De Rechtbank acht deze matiging niet toereikend en ziet in het feit dat de redelijke termijn inmiddels met bijna 12 jaar is overschreden aanleiding de boete nog eens te matigen met 40% tot een bedrag van € 7.866.

Rechtbank Gelderland, 10 september 2015 ECLI:NL:RBGEL:2015:5532

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:5532