De inspecteur heeft de belastingplichtige uitgenodigd om aangifte te doen voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2012. De termijn voor het indienen van de aangifte is geƫindigd op 31 mei 2013. Na verleend uitstel tot 1 november 2013 en een herinnering, gevolgd door een aanmaning met dagtekening 24 december 2013 heeft de belastingplichtige binnen deze termijn geen aangifte vennootschapsbelasting 2012 ingediend. Na het verstrijken van de in de aanmaning genoemde termijn, heeft verweerder ambtshalve de aanslag vastgesteld en gelijktijdig de verzuimboete opgelegd. De belastingplichtige gaat hiertegen in beroep.

Volgens belastingplichtige is de boete niet terecht, omdat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is. Door een boekenonderzoek naar de door haar ingediende aangiften omzetbelasting kon zij niet vaststellen hoe hoog de omzetbelasting in dat jaar zou gaan uitvallen, waardoor zij het bedrag van de belastbare winst voor het jaar 2012 niet kon bepalen. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een verzuimboete in beginsel geen schuld is vereist. Alleen als sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas), kan geen verzuimboete opgelegd worden. De rechtbank begrijpt het standpunt van belastingplichtige dan ook als een beroep op avas. Naar het oordeel van de rechtbank is van avas geen sprake. Het boekenonderzoek naar de omzetbelasting stond niet in de weg aan het doen van de aangifte.

De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of de boete gematigd moet worden wegens overschrijding van de redelijke termijn voor bezwaar en beroep, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. In beginsel is daarvan sprake als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan (zie in dit kader ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. De boete is opgelegd op 25 april 2014. Van een eerdere aanvang van de termijn is niet gebleken. In de tijd tot deze uitspraak is nagenoeg drie jaar verstreken. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn van 12 maanden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de boete met 10% te verminderen. Omdat de matiging van deze boete ambtshalve plaatsvindt, kan van een vergoeding van het griffierecht geen sprake zijn (zie in dit kader ECLI:NL:HR:2011:BP8053).

Rechtbank Gelderland, 25 april 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2361.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2017:2361