Belanghebbende is houder van een motorfiets en is te dier zake motorrijtuigenbelasting verschuldigd. De motorrijtuigenbelasting is over het tijdvak 3 juli 2015 tot en met 2 oktober 2015 niet voor de uiterste betaaldatum voldaan. Om die reden heeft de inspecteur een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd en een verzuimboete van € 158.

In de bezwaarfase is de verzuimboete gematigd tot € 52. In geschil is onder meer of de verzuimboete terecht is opgelegd.

De Rechtbank overweegt dat vaststaat dat belanghebbende de motorrijtuigenbelasting niet tijdig heeft voldaan. Gelet hierop wordt aan belanghebbende op basis van de wet- en regelgeving aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd, tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest.

Gelet op het feit dat belanghebbende voor de tweede keer binnen één jaar in verzuim is, acht de Rechtbank een verzuimboete geboden. De Rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat de boete gelet op de persoonlijke feiten en omstandigheden van belanghebbende niet passend is.

De Rechtbank overweegt verder dat geen verzuimboete wordt opgelegd, als sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende heeft een beroep gedaan op een uitspraak van het Hof Den Haag van 17 januari 2017, daarbij stellende dat de boete onterecht is opgelegd, omdat deze in strijd met het vertrouwensbeginsel is nu hij de rekening niet heeft ontvangen. De Rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling dat hij de rekening motorrijtuigenbelasting niet heeft ontvangen niet meebrengt, (mede) gelet op het feit dat sprake is van een tweede verzuim, dat sprake is van feiten of omstandigheden die een beroep op avas doen slagen.

De Rechtbank acht de boete van € 52 passend en geboden.

Rechtbank Den Haag 22 februari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2265

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2017:2265