De strafrechter zal in het geval van een veroordeling dienen te bepalen welke straf in dat kader passend en geboden wordt geacht alsmede wat de duur c.q. de hoogte daarvan moet zijn (een oordeel over de strafsoort, -maat en -modaliteit dus). Hierbij zal de strafrechter diverse aspecten van de specifieke zaak in acht nemen. Zo zal de strafrechter onder meer het beeld dat hij heeft verkregen omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meewegen. Dat de strafrechter deze twee aspecten meeneemt in zijn overweging(en) ten aanzien van de straftoemeting, hangt evenwel niet af van het type delict dat is gepleegd. Of een verdachte dus wordt veroordeeld voor grootschalige belastingfraude, of voor een diefstal van tien blikjes Bacardi-cola,[i] maakt in dat kader geen verschil. Hoeveel gewicht er evenwel door de rechter wordt toegekend aan zijn overwegingen ten aanzien van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal uiteraard wél afhangen van de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval.

Bij de specifieke beoordeling van ‘de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte’ staat het de strafrechter vrij om daarbij verschillende aspecten in het voordeel of in het nadeel van verdachte te betrekken. Zo kan de strafrechter onder meer rekening houden met het feit dat er (geen) sprake is van recidive, maar ook of de verdachte ter zitting of voorafgaand daaraan ‘simpelweg’ berouw heeft getoond ten aanzien van het gepleegde strafbare feit.

Of de strafrechter daadwerkelijk onder de indruk zal zijn van een spijtbetuiging van een verdachte, hangt evenwel af van een aantal omstandigheden. De strafrechter zal in die context eerst beoordelen of er überhaupt sprake is van een oprechte spijtbetuiging, of dat er – gechargeerd gezegd – slechts sprake is van krokodillentranen.

Hoewel het oordeel of sprake is van een oprechte spijtbetuiging uiteraard van zaak tot zaak verschilt, lijkt de rechter (in fiscale strafzaken) in het algemeen een aantal specifieke maatstaven te hanteren. Zo overwoog Rechtbank Gelderland bijvoorbeeld dat aan de spijtbetuiging sec weinig waarde diende te worden gehecht, omdat verdachte niet doordrongen leek te zijn van de gevolgen van zijn (verwijtbare) handelen:[ii]

Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting spijt betuigd, maar hij heeft er geen blijk van gegeven in te zien dat zijn handelen de hiervoor genoemde gevolgen voor de samenleving teweeg hebben gebracht.”

Op de vraag wanneer een verdachte hiervan dan wél doordrongen lijkt te zijn, geeft de Rechtbank Assen in de volgende zaak antwoord:[iii]

De verdachte heeft medewerking verleend aan het onderzoek door de FIOD en ook op de terechtzitting is gebleken dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn foutief handelen. (…) Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen en inzicht heeft getoond van het foutieve van zijn handelen.

Hieruit volgt dat een spijtbetuiging in combinatie met de coöperatieve houding van verdachte voorafgaand en tijdens de zitting bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte kan uitwerken. Dit lijkt eveneens te volgen uit de volgende uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waaruit blijkt dat de constructieve houding van verdachte een positieve invloed heeft (gehad) op de geloofwaardigheid van zijn spijtbetuiging (en mogelijk vice versa):[iv]

“Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank naast vorenstaande in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn constructieve proceshouding. Verdachte wilde schoon schip maken en heeft zijn volledige medewerking verleend aan het onderzoek. Verdachte heeft ook oprechte spijt getoond.”

Op basis van de voorgaande uitspraken kan geconcludeerd worden dat de strafrechter de spijtbetuiging steeds in het licht plaatst van de vraag of verdachte ook daadwerkelijk de gevolgen van zijn of haar verwijtbare handelen heeft ingezien, of dat daar juist geen sprake van is. In het geval dat een spijtbetuiging door een verdachte uitblijft, dan beoordeelt de strafrechter of uit andere omstandigheden blijkt dat dit bewustzijn c.q. inzicht tóch bij hem of haar aanwezig is. Uit diverse (fiscaal strafrechtelijke) jurisprudentie volgt dat indien de rechter constateert dat dit niet het geval is, dit vaak in het nadeel van verdachte bij de straftoemeting wordt betrokken.

Zo overwoog Rechtbank Den Haag in dat kader dat verdachte ter zitting geen berouw had getoond voor zijn handelen en evenmin bewust leek te zijn wat zijn handelen te weeg heeft gebracht voor de benadeelde personen:[v]

Verdachte heeft de constructie die bij de belastingontduiking werd gehanteerd, al lang geleden bedacht en is voortdurend de spin in het web daarvan geweest. Hij heeft, ook ter terechtzitting, geen enkel inzicht getoond in het kwalijke daarvan en heeft vele anderen, onder wie zijn zoon, daarin meegesleept.”

Daarbij blijkt uit de jurisprudentie dat het ontbreken van tekenen van berouw ook direct van invloed kan zijn op het oordeel van de strafrechter omtrent de kans op recidive. In dat kader overwoog Rechtbank Zutphen het volgende:[vi]

“Verdachte heeft ter terechtzitting op geen enkele wijze laten blijken inzicht te hebben (verkregen) in het kwalijke van zijn handelen. Verdachtes houding in de zaken die hij doet getuigt van een zekere gewetenloosheid met betrekking tot de financiële belangen van derden vanuit het najagen van eigen voordeel. Verdachte gaat daarin te werk op een wijze welke deels berekenend kan worden genoemd, gelet op de opgezette constructies en het gebruik van stromannen, en deel[s] speculerend, door uit te gaan van dat benadeelde derden/schuldeisers niet daadwerkelijk actie ondernemen tot behoud van hun rechten. Gevreesd moet dan ook worden dat hij bij gelegenheid niet zal schuwen hem verweten gedragingen opnieuw te begaan (…) Mede gelet op het recidiverisico past slechts de sanctie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.”

Deze motivering ten nadele van verdachte, waarbij het niet tonen van berouw direct van invloed is op afweging van het risico op recidive, wordt eveneens door Rechtbank Amsterdam gehanteerd:[vii]

“Verdachte heeft ook geen berouw getoond voor zijn handelen of aangegeven waarom hij in de toekomst niet weer in de fout zal gaan. De enkele opmerking van zijn raadsman, dat verdachte vanwege een weer opgepakte studie geneeskunde niet ter terechtzitting aanwezig kon zijn, geeft de rechtbank geen enkel vertrouwen op dat punt, temeer nu verdachte in het verleden al eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.” 

Uit de aangehaalde fiscaal strafrechtelijke jurisprudentie lijkt dus te volgen dat de strafrechter aan een oprechte spijtbetuiging zeker waarde hecht. Daarbij kan evenwel de kanttekening worden geplaatst dat een spijtbetuiging sec vaak niet voldoende is, maar dat deze in het licht dient te worden geplaatst van de reeds afgelegde verklaringen van de verdachte, zijn of haar eerdere handelen en de houding ter zitting. Uit het samenspel van deze aspecten lijkt in ieder geval te moeten volgen dat verdachte daadwerkelijk inzicht heeft verkregen in het kwalijke van zijn of haar handelen en bereid is zijn of haar leven in dat opzicht te beteren. In dat verband lijkt de spijtbetuiging dus direct van invloed te zijn op het risico op recidive. Daarbij zij opgemerkt dat het uitblijven van een spijtbetuiging c.q. het tonen van tekenen van berouw, aan de andere kant om deze reden juist in het nadeel van verdachte bij de straftoemeting kan worden betrokken. Echter, ook daar zijn de specifieke omstandigheden van het geval doorslaggevend.

Geconcludeerd kan worden dat een verdachte met een simpel ‘sorry’ niet heel ver zal komen, maar dat een oprechte spijtbetuiging in combinatie met een coöperatieve (proces)houding wel degelijk van invloed kan zijn op het type en de duur van de bestraffing.

[i]              Rechtbank ‘s-Gravenhage 15 oktober 2015.

[ii]             Rechtbank Gelderland, 22 september 2016Vgl. Rechtbank Midden-Nederland 30 augustus 2017.

[iii]            Rechtbank Assen 11 oktober 2012.

[iv]             Rechtbank Gelderland 19 februari 2015Vgl. Rechtbank Zutphen 23 mei 2012.

[v]              Rechtbank ‘s-Gravenhage 29 juli 2009Vgl. Rechtbank ‘s-Gravenhage 27 oktober 2011.

[vi]             Rechtbank Zutphen 5 juli 2011.

[vii]            Rechtbank Amsterdam 2 maart 2017.