Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB diverse giften aan een stichting als aftrekpost opgevoerd. Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat door de stichting werd gehandeld in valse giftkwitanties. De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag over 2012 opgelegd met een vergrijpboete van 75%. In eerste aanleg heeft de Rechtbank de boetebeschikking vernietigd, omdat het bewijs van opzet of grove schuld niet aannemelijk is gemaakt. De inspecteur gaat met succes in hoger beroep.

In eerste aanleg heeft de Rechtbank ten aanzien van de vergrijpboete geoordeeld dat de inspecteur weliswaar gebruik mag maken van bewijsvermoedens, maar dat die vermoedens wel redelijkerwijs moeten voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen. Daarvan was volgens de Rechtbank geen sprake, omdat het vermoeden dat sprake was van valse giftkwitanties slechts gebaseerd was op verklaringen van derden over wat kennelijk een werkwijze was binnen de stichting. Daarnaast bevat het handgeschreven kasboek alleen informatie over de jaren 2014 en 2015. Uit deze bewijsmiddelen kon dan ook niet het vermoeden worden afgeleid dat in het jaar 2012 gebruik is gemaakt van onjuiste giftkwitanties.

Het Hof oordeelt anders. Volgens het Hof blijkt uit hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd dat op grote schaal valse giftkwitanties van de stichting werden verhandeld voor een percentage van 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen en dat veelal een paar honderd euro is betaald voor de giftkwitanties. De inspecteur heeft voorts aannemelijk gemaakt dat in het handgeschreven kasboek van de stichting de juiste bedragen zijn vermeld.

Het Hof acht verder van belang dat belanghebbende in het handgeschreven kasboek voorkomt onder vermelding van donaties van slechts € 150, € 200 en € 350 in de jaren 2014 en 2015. Laatstgenoemd bedrag is 8,8 procent van het bedrag op de overlegde Verklaring Donatie (€ 4.000). Deze bevindingen komen volgens het Hof overeen met de handelwijze die volgt uit het strafrechtelijk onderzoek. Gelet hierop en de omstandigheid dat belanghebbende in de jaren 2012 tot en met 2014 in zijn aangiften aanzienlijke bedragen aan giften aan de stichting in aftrek heeft gebracht en in het daaropvolgend jaar niet meer, is het vermoeden volgens het Hof gerechtvaardigd dat belanghebbende in 2012 gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties. Belanghebbende heeft dit bewijsvermoeden volgens het Hof niet ontzenuwd.

Gelet op de ernst van de gedragingen, in het bijzonder het gebruikmaken van valse giftkwitanties, acht het Hof de opgelegde boete van 75% van het nagevorderde bedrag passend en geboden.

Gerechtshof Den Haag 20 april 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:730