De activiteiten van belanghebbende bestaan uit onder andere het houden van veilingen, verrichten van taxaties van roerende zaken en handel in schilderijen en antiquiteiten. Na een boekenonderzoek is vastgesteld dat de ingediende kwartaalaangiftes omzetbelasting niet overeenkomen met de voor het boekenonderzoek aangeleverde omzet-, inkoop- en kostenfacturen. Aan belanghebbende zijn daarom voor de jaren 2011, 2012 en 2013 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en gelijktijdig (50%) vergrijpboetes. Belanghebbende maakt hiertegen bezwaar. De inspecteur stelt echter de bezwaarschriften niet tijdig te hebben ontvangen maar pas na de bezwaartermijn van zes weken. De inspecteur verklaart vervolgens de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.

Het hoger beroep heeft betrekking op de vraag of de bezwaarschriften van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Alsmede  of het hoger beroep betrekking heeft op de vergrijpboetes.

De verklaring van de inspecteur inhoudende dat de bezwaarschriften pas na de termijn zijn ontvangen, maakt volgens het Hof dat belanghebbende nader bewijs dient te leveren dat de bezwaarschriften zijn ingediend binnen de termijn. Belanghebbende heeft hiertoe kopieën van bezwaarschriften en verklaringen van onder meer diverse medewerkers overlegd. Volgens het Hof heeft belanghebbende daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend. Het Hof komt voorts tot de conclusie dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard door de inspecteur.

Op grond van jurisprudentie geldt voor bezwaarschriften die vóór 1 augustus 2019 zijn ingediend dat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking afzonderlijk dienen te worden beoordeeld. Tot 1 augustus 2019 gold voor de inspecteur een zware bewijslast ten aanzien van de termijnoverschrijding.

Het Hof stelt in dit verband vast dat niet in geschil is dat de aanslagen waarbij de vergrijpboetes zijn opgelegd op of rond 29 maart 2014 aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. De bezwaartermijn tegen de vergrijpboetes is dan geëindigd op maandag 12 mei 2014. Tegenover de stelling van belanghebbende dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet aan haar maar aan Post NL is te wijten, heeft de inspecteur ingebracht dat hij de indiening van de bezwaarschriften op 8 april 2014 betwist en dat hij niet eerder dan op 16 mei 2014 de bezwaarschriften heeft ontvangen.

De inspecteur heeft ingebracht dat de kans gering is dat in het onderhavige geval niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden hebben geleid tot overschrijding van de bezwaartermijn. Hiermee is de onjuistheid van de stelling van belanghebbende, dat de termijnoverschrijding aan Post NL is te wijten, door de inspecteur niet bewezen. Daarom moeten de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de vergrijpboetes ontvankelijk worden verklaard. Naar het oordeel van het Hof moeten de zaken worden terugverwezen naar de inspecteur om opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften tegen de vergrijpboetes.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2020:2215