In deze zaak gaat het om een belanghebbende waarbij de aftrek van voorbelasting door de inspecteur is geweigerd. In de daarop volgende procedure heeft het Gerechtshof geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de leveringen en de diensten heeft gebruikt voor belaste prestaties. Het Gerechtshof heeft daartoe in aanmerking genomen dat de afnemer van de prestatie in staat van faillissement verkeerde ten tijde van de werkzaamheden (de bouw van een woning) en de uitreiking van de facturen. Bovendien vormde de bouw van de woning geen zekerheid voor de betaling omdat het perceel en de daarop gebouwde woning tot de failliete boedel behoorden. Het Gerechtshof nam verder in aanmerking dat het niet aannemelijk is dat de curator ermee heeft ingestemd dat de facturen op de boedel verhaald konden worden. Ondanks het verzoek van belanghebbende om de curator als getuige te horen, heeft het Gerechtshof belanghebbende daartoe niet in de gelegenheid gesteld. Evenmin heeft het Gerechtshof aanleiding gezien de curator als getuige op te roepen.

Belanghebbende gaat in cassatie en met succes. De Hoge Raad stelt voorop dat het recht van ondernemers om de omzetbelasting die is verschuldigd of is voldaan voor aan hen geleverde goederen en verrichte diensten in aftrek te brengen op de door hen verschuldigde omzetbelasting ter zake van door hen verrichte leveringen van goederen en diensten, een basisbeginsel is van het gemeenschappelijke btw-stelsel. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt bijgevolg een neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteiten, mits die activiteiten in beginsel zelf aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen. Beperkingen van het recht op aftrek zijn slechts toegestaan in de gevallen die uitdrukkelijk in BTW-richtlijn 2006 zijn voorzien.

Een ondernemer moet derhalve de hem op de facturen in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kunnen brengen wanneer de goederen of diensten waarvoor aanspraak op dat recht wordt gemaakt, door de ondernemer zijn gebruikt voor zijn eigen belaste handelingen. Uit de Wet, noch uit de BTW-richtlijn 2006, noch uit rechtspraak van het Hof van Justitie kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat onzeker is of de door de ondernemer bedongen vergoeding zal worden betaald aan het recht op aftrek van btw in de weg staat. Uit de oordelen van het Gerechtshof ligt besloten dat onzekerheid over de betaling van een met een failliet afgesproken vergoeding reeds inhoudt dat niet een prestatie onder bezwarende titel is verricht. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat het Gerechtshof geen reden zag de curator als getuige op te roepen behoefde motivering.

Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:539

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:539