Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 31.022 met een vergrijpboete.

Belanghebbende exploiteert een fitnesscentrum met een apart horecagedeelte. De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld. Hieruit kwam naar voren dat belanghebbende diverse facturen die betrekking hadden op de huur niet kon tonen en dat er geen sprake was van belaste verhuur door de verhuurder. Dit heeft geleid tot het opleggen van een vergrijpboete.

In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Belanghebbende heeft gesteld dat de vergrijpboete vernietigd moet worden, omdat geen sprake is van verwijtbaar handelen. Bovendien is de boete, gezien de relatief geringe correcties, niet proportioneel. Daarnaast heeft belanghebbende een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij in een krantenartikel heeft gelezen dat de Belastingdienst een aanslag van een derde heeft verminderd. Ook daarom mag de inspecteur geen boete opleggen, aldus belanghebbende.

Het Hof is van oordeel dat sprake is van grove schuld nu belanghebbende voorbelasting in aftrek brengt terwijl belanghebbende ten aanzien van die aftrek niet de beschikking heeft over facturen. Ook brengt zij structureel omzetbelasting in aftrek of voldoet zij omzetbelasting in verkeerde tijdvakken.

Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel slaag niet. Uit de overgelegde financiële berichtgeving over een afspraak van de Belastingdienst met een derde blijkt volgens het Hof niet dat sprake is van gelijke gevallen. Voor zover wel sprake zou zijn van gelijke gevallen blijkt niet van enig begunstigend beleid van de zijde van de Belastingdienst, laat staan van begunstigend beleid inzake de omzetbelasting.

Het Hof acht de boete passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:11016