Een accountant [betrokkene] verrichtte werkzaamheden voor een particuliere medische kliniek. Klager is op 21 december 2011 aangetreden als statutair bestuurder en als medisch directeur. Klager heeft betrokkene in de loop van februari 2013 mondeling en schriftelijk ingelicht over zijn zorgen over de continuïteit van de medische kliniek en over door hem geconstateerde onregelmatigheden. Deze zorgen hadden voornamelijk betrekking op het handelen van de statutair directeur van de medische kliniek.

In juni 2013 heeft betrokkene aan de Raad van Toezicht een externe deskundige aanbevolen om onderzoek te doen naar mogelijke fraude. Deze externe deskundige heeft vervolgens een controlerapport opgesteld en op 7 december 2013 verstrekt aan de betrokken partijen. De advocaat van klager heeft namens hem gereageerd op het conceptrapport. Ook betrokkene heeft van deze reactie kennis genomen. Vervolgens heeft de Raad van Toezicht op 9 januari 2014 besloten de onderzoeksactiviteiten naar de beschuldigingen jegens de directeur te staken. Op dezelfde datum heeft de externe deskundige in een e-mail aan betrokkene de conclusie van het controlerapport bevestigd, inhoudende dat er geen informatie naar boven was gekomen die van belang is voor de beoordeling van de jaarrekening en dat niet is gebleken van een ernstige integriteitsinbreuk. Betrokkene heeft vervolgens op 15 januari 2014 een goedkeurende beoordelingsverklaring bij de jaarrekening 2012 van de medische kliniek afgegeven.

Namens klager is onder meer aangevoerd dat betrokkene ten tijde van zijn aanbeveling op de hoogte was, althans had moeten zijn, van de berisping die kort daarvoor nog aan de externe deskundige was opgelegd door de Accountantskamer en van het negatieve nieuws rondom diens persoon vanwege de vele tuchtklachten en berispingen, maar dat hij desalniettemin, zonder een eigen grondig en nauwgezet onderzoek, de externe deskundige als onderzoeker bij de Raad van Toezicht heeft aanbevolen.

De Accountantskamer oordeelt dat een accountant, indien hij een advies uitbrengt vanwege een mogelijke fraude bij een cliënt waarvan hij de jaarrekening aan het beoordelen is, zorgvuldig en gedegen te werk dient te gaan en daarom niet zonder meer een bekende deskundige behoort aan te bevelen. In dit geval heeft betrokkene ervan blijk gegeven dat niet te hebben gedaan nu hij zelf heeft aangegeven dat hij destijds niet op de hoogte was van het negatieve nieuws omtrent de deskundige. Van hem kon worden verlangd dat hij een oordeel had gegeven over de bekwaamheid van de externe deskundige, mede aan de hand van de beschikbare actuele gegevens omtrent diens reputatie.

Betrokkene heeft ter zitting erkend dat elk van de zeven onderwerpen waarnaar de deskundige onderzoek moest doen, van belang konden zijn voor het bestaan van fraude. En omdat in het conceptrapport van de deskundige aan vijf van die zeven onderwerpen zonder enige motivering geen woord is gewijd, mocht betrokkene niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de conclusie van het conceptrapport. Betrokkene heeft evenmin zelf aan de hand van de bevindingen vastgesteld, laat staan vastgelegd, dat de door de deskundige verrichte werkzaamheden in het kader van de beoordelingsopdracht toereikend waren. Dit had hij wel moeten doen, nu hij de conclusie uit het conceptrapport wel voor die beoordelingsopdracht heeft gebruikt.

Nu betrokkene in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’, legt de Accountantskamer de maatregel van berisping op.

De Accountantskamer 5 december 2016, ECLI:NL:TACAKN:2016:113

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TACAKN__2016__113