In 2014 is door de Belastingdienst bij de onderneming van klaagster een boekenonderzoek aangekondigd. Klaagster heeft vervolgens appellant benaderd om met de Belastingdienst tot een consensus te komen. Toen de zaak een strafrechtelijke ‘sfeer’ kreeg, is klaagster overgestapt naar een fiscaal advocaat.

Klaagster meent dat appellant heeft gehandeld in strijd met het Reglement Beroepsuitoefening (RBU). Zij verwijt appellant onder andere te hebben nagelaten een duidelijke inschatting van de te verwachten kosten te maken, een opdrachtbevestiging op te stellen en een overzicht van de werkelijk bestede uren bij de voorschotnota’s te geven. Daarnaast meent zij dat appellant haar dossier na beëindiging van de opdracht niet correct heeft afgehandeld. De Raad van Tucht heeft appellant hiervoor een berisping opgelegd. Appellant heeft tegen de uitspraak van de Raad van Tucht beroep ingesteld. De opgelegde maatregel is volgens appellant onjuist dan wel te zwaar.

Volgens de Raad van Beroep heeft de Raad van Tucht terecht geoordeeld dat appellant heeft gehandeld in strijd met art. 12 RBU. Op grond van deze bepaling is een NOB-lid gehouden zijn cliënt een inschatting van de te verwachten kosten te geven. Wanneer de aard van de te verrichten werkzaamheden het onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om een inschatting te geven van de te verwachten kosten, is een NOB-lid gehouden om zijn cliënt regelmatig inzicht te geven in de reeds gemaakte kosten, temeer wanneer zijn cliënt daarom uitdrukkelijk verzoekt. Appellant heeft dit nagelaten.

Voorts is de Raad van Beroep van oordeel dat appellant zodanig laat alle relevante dossierstukken aan de advocaat van klaagster ter beschikking heeft gesteld, dat appellant – mede gelet op de belangen die met tijdige doorsturing van de stukken gemoeid waren en de schade die klaagster, naar zij onweersproken heeft gesteld, door de late verzending van de stukken aan haar advocaat heeft geleden – op dit punt tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Dat appellant, zoals hij in beroep heeft gesteld, op 21 september 2015 reeds per mail stukken aan de advocaat heeft verstrekt, laat onverlet dat er op 25 september 2015 een verzoek om dossieroverdracht is gedaan, aan welk verzoek eerst eind oktober 2015 gevolg is gegeven. Dat er vertraging is opgetreden ten gevolge van ziekte en vakantie dient voor rekening van appellant te blijven.

Voorts oordeelt de Raad van Beroep dat appellant inhoudelijk niet verantwoordelijk is voor de werkzaamheden van zijn niet-ondergeschikte collega’s in het dossier van klaagster. Dit neemt echter niet weg dat hij wel verantwoordelijk is voor het verstrekken van een urenspecificatie voor zover het de uren betreft van zijn collega’s. Appellant opereerde immers in de relatie tot klaagster als zelfstandig adviseur en vormde ook het aanspreekpunt voor declaratiekwesties. De vertraging die is opgetreden ten gevolge van ziekte en vakantie dient voor rekening van appellant te blijven; hij had zijn taken over kunnen dragen aan een collega.

De Raad van Beroep heeft zich ook voor het overige aangesloten bij de uitspraak van de Raad van Tucht en het beroep ongegrond verklaard. De Raad van Beroep heeft hierbij tevens rekening gehouden met de aard van de problematiek (een onderzoek naar klaagster met een strafrechtelijk element) en de vorenbedoelde schade.

Raad van Beroep, 12 december 2017 (B 97)

https://www.nob.net/uitspraak-raad-van-beroep-12-december-2017-b-97-tegen-de-uitspraak-van-de-raad-van-tucht-30-januari