Belanghebbende voert een advocatenpraktijk. Op 17 juli 2014 doet zij aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2014. De verschuldigde omzetbelasting draagt zij pas af op 18 augustus 2014. Vanwege de late betaling legt de inspecteur haar op 30 augustus 2014 een verzuimboete van € 3.913,- op. Belanghebbende maakt bezwaar tegen deze boete en gaat in beroep.

De rechtbank overweegt dat hoewel de boete is opgelegd in overeenstemming met het BBBB, deze boete alsnog is onderworpen aan een volledige rechtelijke toetsing om te beoordelen of de hoogte van de boete in dit specifieke geval passend en geboden is. De rechtbank constateert dat in dit geval sprake is van een wanverhouding tussen het gepleegde verzuim (de staat gedurende 18 dagen onthouden van verschuldigde omzetbelasting) en de opgelegde sanctie (€ 3.913,-). Daarnaast stelt belanghebbende onweersproken dat zij de afgelopen 10 jaar nagenoeg vlekkeloos betaalgedrag heeft vertoond, dat zij zo spoedig mogelijk na ontdekking van het verzuim alsnog uit zichzelf de verschuldigde omzetbelasting heeft betaald en dat zij inmiddels maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond en vermindert de boete tot € 1.500,-.

De inspecteur gaat in hoger beroep. Hij stelt dat de opgelegde boete als een minimaal op te leggen boetebedrag dient te worden beschouwd ten einde de preventieve werking die van de verzuimboete moet uitgaan te waarborgen. Voorts meent de inspecteur dat belanghebbende niet van onweersproken betaalgedrag is, waarbij hij zich onder meer beroept op het betaalgedrag van belanghebbende bij andere belastingmiddelen.

Het hof overweegt dat het onderzoeken van de hoogte van een boete behoort tot de zaak van de rechter. Als de wetgever een minimumbedrag wenselijk acht, kan zij dit opnemen in het BBBB. Voor zover relevant, vermeldt het BBBB ten aanzien van het onderhavige verzuim een minimumbedrag van € 50,-.

Ten aanzien van de tweede stelling overweegt het hof dat het BBBB bepaalt dat de verzuimregeling wordt beoordeeld aan de hand van het voorafgaande tijdvak of voorgaande tijdstip voor dezelfde belastingsoort. Het betaalgedrag van eiseres moet dus per belastingmiddel worden bekeken. Vaststaat dat eiseres driemaal eerder te laat omzetbelasting heeft betaald. Deze overschrijdingen vielen echter steeds onder de toen geldende coulanceperiode, zodat van een verzuimboete geen sprake is geweest.

Gelet op het voorgaande sluit het hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Daarnaast is ook in hoger beroep onbetwist dat belanghebbende zo spoedig mogelijk na ontdekking van het verzuim alsnog uit zichzelf heeft betaald en dat zij inmiddels maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de verschuldigde belasting in de toekomst nogmaals te laat wordt voldaan. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de boete verminderd dient te worden en verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.

Hof Amsterdam, 19 mei 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:2024