Belanghebbende is lid van een MultiLevelMarketingorganisatie (MLM). Zij behaalt – als zelfstandig distributeur van deze organisatie – inkomsten uit de verkoop van producten en ontvangt provisie op basis van een puntenstelsel, dat is gekoppeld aan inschrijving van nieuwe leden en inkopen van de MLM-producten in de distributieketen.

Naar aanleiding van een door de inspecteur ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat alle opbrengsten kwalificeren als winst uit onderneming en dat de provisies zijn belast met btw. Derhalve zijn verschillende aanslagen IB en OB opgelegd alsmede vergrijpboetes IB over de jaren 2008 t/m 2011 van respectievelijk € 272, € 2.449, € 1.360 en € 2.654. In geschil is onder meer of de vergrijpboetes van 50% terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Het Hof is – evenals de Rechtbank – van oordeel dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt. In de literatuur en de jurisprudentie zijn met betrekking tot diverse verdienmodellen weliswaar uiteenlopende standpunten bekend. Uit de jurisprudentie valt echter op te maken dat in geval van veel verdienmodellen een structurele winstsituatie, waarbij de opbrengsten de kosten structureel overtreffen, leidt tot belastingheffing. Het is om die reden redelijkerwijs niet verdedigbaar dat de opbrengsten die zijn behaald met de activiteiten niet in de aangifte IB/PVV zijn vermeld.

Belanghebbende stelt verder dat de rechter tijdens de zitting bij de Rechtbank aangaf geen begrip te hebben voor het opleggen van deze boetes en dat hij de inspecteur in overweging gaf hiervan af te zien. Belanghebbende stelt verder dat het haar niet mag worden aangerekend dat zij geen gesprek met de inspecteur is aangegaan.

Het Hof is van oordeel dat de inspecteur – indien er al sprake is van een dergelijke suggestie – niet is gehouden een door de rechter geuite suggestie op te volgen. Het Hof oordeelt voorts dat belanghebbende de inkomsten niet in de aangifte heeft verwerkt, terwijl de inspecteur haar met een brief heeft medegedeeld dat niet per definitie kan worden aangenomen dat de werkzaamheden die zijn verricht geen bron van inkomsten zijn, maar dit per individueel geval moet worden bekeken. Onder deze omstandigheden is het aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende te wijten dat door de te lage aangiften te weinig belasting is geheven. 

De Rechtbank heeft de boetes gematigd tot respectievelijk € 250, € 2.200, € 1.100 en € 2.300 in verband met het feit dat de boetegrondslag is bepaald met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Ook zijn de boetes over 2008 t/m 2011 gematigd met 10% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof ziet geen aanleiding de boetes verder te matigen en acht de opgelegde boetes passend en geboden.

Gerechtshof Den Bosch 19 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:201

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:201