De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboetes opgelegd.

In de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2003 tot en met 2014 heeft belanghebbende geen melding gemaakt van in het buitenland aangehouden vermogen. Bij brief van 31 juli 2015 heeft belanghebbende aan de inspecteur bekendgemaakt dat er vermogen wordt aangehouden in het buitenland en doet belanghebbende daarmee een beroep op de inkeerregeling. Tussen de inspecteur en belanghebbende is vervolgens een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat alleen tegen de boetes rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het opleggen van vergrijpboetes in strijd is met het legaliteitsbeginsel.

De inkeerregeling is vastgelegd in een wet in formele zin, waarbij dwingend is bepaald dat een vergrijpboete bij inkeer niet wordt opgelegd. Naar het oordeel van de Rechtbank ziet de inkeerbepaling (67n AWR) op het vervallen van het recht van de inspecteur tot het opleggen van een boete (strafvervolging). Hiermee valt de bepaling onder de zogenoemde algemene regels die sanctieoplegging betreffen. Toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten kan achterwege blijven. Derhalve is de inkeerbepaling, voor zover deze ten aanzien van belanghebbende een strafverzwaring inhouden, in strijd met Europese en internationale regelgeving. De inkeerbepaling, zoals die luidt met ingang van 2 juli 2009, dient daarom ten aanzien van belanghebbende buiten toepassing te blijven, hetgeen betekent dat belanghebbende een beroep kan doen op de oude inkeerregeling. Belanghebbende kan derhalve een beroep doen op de oude inkeerregeling voor zover het de aangiften betreft die zijn ingediend vóór 1 januari 2010. De Rechtbank vernietigt derhalve in zoverre de vergrijpboetes.

Ten aanzien van de vergrijpboetes die zijn opgelegd voor ingediende aangiftes na 1 januari 2010 beroept belanghebbende zich op de verruimde inkeerregeling zoals die van toepassing was tussen 2 september 2013 en 1 juli 2014. Naar het oordeel van de Rechtbank brengt het nulla poena-beginsel met zich mee dat de inspecteur geen zwaardere straf mag opleggen dan volgt uit het beleid zoals dat gold ten tijde van het doen van de onjuiste aangiften. Derhalve zal de Rechtbank het gunstigere beleid van de inspecteur toepassen en de overige vergrijpboetes matigen conform het beleid dat gold toen belanghebbende de onjuiste aangiftes deed. Uit dit beleid volgt dat de vergrijpboete ten aanzien van het jaar 2009 dient te worden gematigd met 15% en ten aanzien van de jaren 2010 en 2011 tot 30%.

Rechtbank Den Haag 15 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5929

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:5929