Verdachte is een belastingadviseur die opzettelijk onjuist en/of onvolledig aangiftes inkomstenbelasting ten name van anderen deed. Meer specifiek nam hij in de aangiftes onjuiste aftrekposten op. De vraag in cassatie is of verdachte in zijn hoedanigheid van belastingadviseur kan worden aangemerkt als ‘degene die bij belastingwet voorziene aangifte heeft gedaan’ in de zin van art. 69 lid 2 AWR.

Het eerste cassatiemiddel klaagt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij als belastingadviseur niet de in artikel 69 lid 2 AWR vereiste kwaliteit bezit. De aangifteplicht zou slechts rusten op degene die is uitgenodigd, dan wel de belastingplichtige die dat uit eigen beweging doet, maar in geen geval op de belastingadviseur. Het Hof Amsterdam had dit verweer verworpen. Het Hof was namelijk van oordeel dat in art. 69 lid 2 AWR slechts sprake is van kwaliteitsdelicten indien en voor zover wordt terugverwezen naar de in art. 68 lid 1 AWR omschreven gedragingen. In dit geval is daarvan geen sprake nu bewezen is verklaard dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiftes heeft gedaan. Deze gedraging is zelfstandig strafbaar gesteld in art. 69 lid 2 AWR zonder dat wordt terugverwezen naar de in art. 68 lid 1 AWR genoemde verplichtingen.

De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 28 januari 2020 en merkt op dat in de parlementaire geschiedenis naar voren komt dat artikel 69 lid 2 AWR ziet op degene op wiens belasting- of betalingsplicht die aangifte betrekking heeft of degene die als vertegenwoordiger van de belasting- of betalingsplichtige optreedt in de zin van art. 42 tot en met art. 44 AWR.

Daarnaast bevatten art. 47 tot en met art. 51 Sr mogelijkheden om degene die anders dan als pleger betrokken is bij het onjuist en/of onvolledig doen van aangiftes onder specifieke omstandigheden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor die betrokkenheid, aldus de Hoge Raad. Ook kan onder omstandigheden de desbetreffende gedraging, het onjuist indienen van belastingaangiften kwalificeren als valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr) nu deze delictsomschrijving tegen ‘eenieder’ is gericht.

Zodoende komt de Hoge Raad tot het oordeel dat artikel 69 lid 2 AWR niet ziet op het onjuist indienen van aangiften door een belastingadviseur. De overweging van het Hof inhoudende dat de verdachte in de hoedanigheid van belastingadviseur kan worden aangemerkt als ‘degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doet’ in de zin van art. 69 lid 2 AWR geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar hetzelfde Hof..

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2020:1372