Verdachte, een belastingadviseur, wordt vervolgd ter zake van het indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting namens cliënten van verdachte. Onder meer is aan verdachte tenlastegelegd dat hij – door het indienen van valse aangiften – valsheid in geschrift heeft gepleegd.

Verdachte diende tussen 2010 en 2015 voor vele particulieren de aangifte inkomstenbelasting in bij de Belastingdienst. Op enig moment is het medewerkers van de Belastingdienst opgevallen dat in de aangiften van de cliënten van verdachte bovengemiddeld vaak een persoonsgebonden aftrek werd opgevoerd. Niet alleen bleek dat sprake was van ronde bedragen, tevens konden verschillende personen namens wie de aangifte was ingediend onvoldoende bewijsstukken overhandigen ter onderbouwing van de persoonsgebonden aftrek.

In deze zaak wordt verdachte verweten dat hij elektronische aangifteformulieren inkomstenbelasting heeft opgemaakt en vervolgens heeft ingediend. De Rechtbank stelt eerst vast dat de elektronische aangiften zijn opgemaakt met het enige doel om deze bij de Belastingdienst in te dienen. Het valselijk opmaken van deze aangiften ging naar het oordeel van de Rechtbank noodzakelijkerwijs vooraf aan het gebruik maken daarvan door deze onjuiste aangiften bij de Belastingdienst in te dienen. De Rechtbank is van oordeel dat het in dit geval gaat om ten laste gelegde gedragingen die volledig met elkaar samenvallen, en dat derhalve de vervolgingsuitsluitingsgrond van art. 69, vierde lid, AWR van toepassing is. De Rechtbank verklaart het OM in zoverre niet-ontvankelijk voor wat betreft het tenlastegelegde valsheid in geschrift.

De Rechtbank is van oordeel dat verdachte over een lange periode op grote schaal namens zijn cliënten onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend. De clientèle van verdachte bestond uit een kwetsbare groep, te weten overwegend allochtonen die de Nederlandse taal nauwelijks machtig waren. Deze mensen klopten zonder enige kennis van zaken bij verdachte aan om hun belastingaangifte conform de regels in te dienen, hetgeen niet gebeurde nu zomaar bedragen als kostenpost werden opgevoerd door verdachte. De Rechtbank is verder van oordeel dat verdachte zich opstelde als deskundig belastingadviseur met kennis van zaken en vertrouwden zijn klanten erop dat hij hun aangiften indiende volgens de regels. Dat verdachte de schuld neerlegt bij zijn cliënten, acht de Rechtbank onbegrijpelijk. De Rechtbank heeft er bovendien acht op geslagen dat, indien een klant bemerkte dat de aangifte onjuist was gedaan, verdachte nauwelijks bereid was deze onjuiste aangifte te herstellen.

De Rechtbank is van oordeel dat enkel een gevangenisstraf recht kan doen aan de feiten en omstandigheden, en veroordeelt verdachte derhalve tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Als bijzondere voorwaarde stelt de Rechtbank dat verdachte zich gedurende 3 jaren niet mag optreden als belastingadviseur.

Rechtbank Amsterdam 14 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:807

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:807