Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd van € 65.

Belanghebbende was inhoudingsplichtige voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) en als zodanig opgenomen in het aangiftesysteem van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft niet kenbaar gemaakt dat zij met ingang van 2016 geen personeel in dienst had of dat zij geen betalingen zou doen waarvoor zij als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt.

Vast staat dat niet tijdig aangifte voor de LB/PVV is gedaan voor het aangiftetijdvak van 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016. Om die reden is een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd alsmede een betaalverzuimboete en aangifteverzuimboete. Nadat belanghebbende alsnog de nihilaangifte heeft gedaan, is enkel de aangifteverzuimboete overgebleven, welke thans nog in geschil is.

Het Hof overweegt dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar uitgebreid heeft omschreven hoe belanghebbende had moeten handelen indien zij niet meer als inhoudingsplichtige aangemerkt had willen worden. Daaruit heeft het Hof als vaststaand afgeleid dat belanghebbende dit niet heeft gedaan. Dit blijkt ook uit de stelling van belanghebbende dat zij meende automatisch als inhoudingsplichtige afgevoerd te zullen worden na het doen van nihilaangiften over de aangiftetijdvakken in 2015.

Het Hof stelt vast dat belanghebbende is uitgenodigd aangifte te doen en dat belanghebbende niets heeft aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt. Het Hof acht het hoger beroep ongegrond.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2018:9582