Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd in verband met een vermeende bankrekening bij de KB Lux bank. Tevens zijn boetes opgelegd van 100%. Belanghebbende ontkende, ondanks identificatie door de inspecteur, houder van de bankrekening te zijn. De inspecteur heeft een informatiebeschikking gegeven. Voorts heeft hij aangekondigd een kort geding aan te zullen spannen, teneinde belanghebbende te dwingen tot afgifte van de gevraagde gegevens c.q. bankafschriften, wanneer belanghebbende deze niet alsnog zou verstrekken.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. Tijdens een gesprek over de afhandeling van de bezwaarschriften ontkent belanghebbende niet langer dat hij rekeninghouder is en verstrekt de bankafschriften. Omdat hij nu toch meewerkt wordt de boete bij uitspraak op bezwaar vastgesteld op 75%.

Het onderhavige geschil draait om de vraag of de bankafschriften moeten worden aangemerkt als ‘wilsafhankelijk’ dan wel ‘wilsonafhankelijk’ materiaal en derhalve al dan niet mogen worden gebruikt voor het bewijs van de boete. Belanghebbende betoogt dat daarbij van belang is onder welke omstandigheden het materiaal is verkregen en meent dat – gelet op de mate van dwang en de wijze waarop de afschriften werden verkregen – de bankafschriften (hoewel deze in fysieke zin bestaan onafhankelijk van de wil) moeten worden aangemerkt als wilsafhankelijk materiaal.

Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1130), stelt het Hof dat de kwalificatie van materiaal als ‘wilsonafhankelijk’ dan wel ‘wilsafhankelijk’ is verbonden aan de aard van het materiaal (of het in fysieke zin bestaat onafhankelijk van de wil van de betrokkene). De wils(on)afhankelijkheid dient niet te worden gekoppeld aan het antwoord op de vraag of de bescheiden zonder medewerking kunnen worden verkregen.

De stelling van belanghebbende dat de hij de afschriften bij de bank heeft moeten opvragen, zodat zij tevoren in fysieke zin niet bestonden, wordt eveneens verworpen. Het Hof overweegt dat de bankafschriften niet meer zijn dan een hard copy van de virtuele afschriften die in de systemen van de bank zijn opgeslagen. Deze virtuele afschriften zijn volgens het Hof ook wilsonafhankelijk.

Op de stelling van belanghebbende dat zijn geval zich onderscheidt van het arrest van 24 april, omdat het daar om een voorlopige voorziening ging, en dit een bodemprocedure betrof, gaat het Hof niet in.

Ook de laatste stelling van belanghebbende, inhoudende dat zijn bekennende verklaring afhankelijk was van zijn wil, en dat, nu de afschriften ten gevolge van die verklaring zijn overgelegd, zij moeten worden beschouwd als verboden vruchten van een giftige boom, wordt door het Hof verworpen. Aan de bekennende verklaring komt, naast de bankafschriften, geen zelfstandige betekenis toe, zo stelt het Hof onder verwijzing naar Hoge Raad 29 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1359).

Gerechtshof ’s Hertogenbosch 2 juli 2015

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2015:2517