De verdachten (de rechtspersoon en DGA) in deze zaak zijn twee van de verdachten in een strafrechtelijk onderzoek naar BTW-fraude waarbij Nederlandse bedrijven auto’s aan buitenlandse partijen hebben verkocht en ten onrechte het nultarief hebben toegepast. Aan de rechtspersoon is kort gezegd tenlastegelegd het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het plegen van valsheid in geschrifte. De DGA wordt verweten daaraan feitelijk leiding te hebben gegeven. De verdediging betoogt dat OM niet-ontvankelijkheid is (mede) omdat de FIOD de verdachten in de media doelbewust en ten onrechte in slecht daglicht heeft geplaatst.

Het OM erkent op zitting dat het media-optreden niet is gegaan zoals zou moeten en dat daarmee, bij het formuleren van de strafeis, rekening is gehouden. Ook de rechtbank ziet in het media-optreden onvoldoende aanleiding te oordelen dat de niet-ontvankelijkheid van het OM moet volgen.

Op basis van de stukken uit het dossier, in het bijzonder de gevoerde whatsapp-gesprekken, een gevonden (schaduw)administratie en informatie uit andere lidstaten (SCAC-verzoeken) concludeert de rechtbank dat de werkelijke kopers de ’tussenpersonen’ (de bemiddelaars van verkopen) zijn terwijl verdachte aan buitenlandse bedrijven factureerde. Hiervan moest verdachte, en zodoende ook van het indienen van onjuiste aangiften waarin het nultarief werd opgenomen, bewust zijn geweest. De rechtbank acht het opzettelijk doen van onjuiste aangiften bewezen. Hiermee staat ook de valsheid van de facturen vast. Door deze op te nemen in de administratie op te nemen is ook de bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt.

Uit het FIOD-onderzoek komt naar voren dat in de tenlastegelegde periode voor circa 47.7 miljoen euro is gefactureerd aan katvangerbedrijven dan wel missing traders, waarbij ten onrechte aangifte is gedaan tegen het nultarief. In het licht van de strafmaat merkt de rechtbank op dat zij ervan uitgaat dat het belastingnadeel aanzienlijk is, ook al kan het exacte belastingnadeel niet op basis van het dossier worden vastgesteld. Daarnaast wordt bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn (met 17 maanden) en het mediaoptreden van het OM. De rechtbank veroordeelt de DGA tot een gevangenisstraf van twee jaar waarvan acht maanden voorwaardelijk en de rechtspersoon tot een geldboete van € 100.000.

Rechtbank Amsterdam 17 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7179 (dga)

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:7097

Rechtbank Amsterdam 17 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7179 (rechtspersoon)

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:7179