In juli 2017 werd een strafrechtelijk onderzoek gestart naar een autobedrijf wegens intracommunautaire btw-fraude. Naar aanleiding van dat onderzoek zijn er ook onderzoeken begonnen naar andere betrokken autobedrijven. Er was een vermoeden dat deze autobedrijven auto’s intracommunautair leverden aan katvangersbedrijven tegen het nultarief. Op deze manier zou er aan het eind van de keten geen btw zijn betaald over deze auto’s. In deze zaak wordt één van de betreffende autobedrijven vervolgd voor het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting en het valselijk opmaken van facturen.
Rechtbank Amsterdam gaat allereest uitgebreid in op het strafrechtelijke toetsingskader. In dat kader overweegt de rechtbank dat de vaststelling dat de belastingplichtige niet ‘wist’ maar wel ‘had moeten weten’ dat in de keten sprake was van belastingfraude, niet leidt tot de conclusie dat de belastingplichtige (voorwaardelijk) opzet had op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting of het valselijk opmaken van die aangiften.
Voorts constateert de rechtbank dat het autobedrijf een deugdelijke administratie voerde, waarbij vaststaat dat het autobedrijf geen van haar zakelijke relaties afschermde. Er was een duidelijke financiële administratie en, hoewel er sprake was van een aanzienlijke contante geldstroom, had het autobedrijf met al haar afnemers een bankrelatie. Gelet op de aard van de branche is een aanzienlijke contante geldstroom niet zonder meer verdacht, aldus de rechtbank. Bovendien werden ongebruikelijke transacties gemeld bij de FIU.
Het feit dat het autobedrijf vanaf 1 januari 2019 aan haar afnemers communiceerde dat vanaf 1 juli 2019 alleen nog bankbetalingen zouden worden geaccepteerd, ziet de rechtbank als een teken dat het autobedrijf actief bezig was met het voorkomen van betrokkenheid bij fraude. De rechtbank beschouwt de notities in een schrift en een Excel-lijst (vakantielijst) – anders dan de officier van justitie – niet als een schaduwadministratie, maar als een hulpmiddel voor interne bedrijfsvoering. De officier van justitie heeft de aanduiding ‘klant’ in de vakantielijst als belastend uitgelegd, in die zin dat het autobedrijf wist dat zij factureerden aan de contactpersoon en niet aan de daadwerkelijke afnemer. De rechtbank vindt deze conclusie te stellig en stelt dat dit geen steun vindt in het dossier.
Ook neemt de rechtbank in haar overweging een WhatsApp-conversatie mee, naar aanleiding van een kwijtgeraakte factuur van een ander bedrijf. Dit was voor het autobedrijf aanleiding om de handelsrelatie met dat bedrijf te beëindigen. Vervolgens werden er bij andere handelsrelaties extra voorzorgsmaatregelen genomen door voortaan alleen bankbetalingen te accepteren. Dit versterkt de overtuiging van de rechtbank dat niet het autobedrijf, maar de afnemers bepaalden op welke bedrijven de facturen werden gericht.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat er sprake was van katvangersconstructies waaraan het autobedrijf actief heeft bijgedragen. De rechtbank overweegt verder dat ook niet kan worden vastgesteld dat het autobedrijf zich schuldig heeft gemaakt aan passieve btw-fraude.
De rechtbank spreekt het autobedrijf vrij.
Rechtbank Amsterdam 6 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5554
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2024:5554