Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een VOF op het gebied van het verbouwen van onroerende zaken. In dat kader heeft hij een woning aangekocht die hij niet heeft aangegeven in zijn aangifte IB/PVV, terwijl hij de voor de woning betaalde huurpenningen wel ten laste van het resultaat van zijn onderneming heeft gebracht. De woning is binnen vier jaar doorverkocht. In geschil is of belanghebbende zijn informatieverplichting heeft geschonden door niet de verzochte gegevens te verstrekken.
De Belastingdienst heeft in het kader van een boekenonderzoek belanghebbende verzocht diverse e-mailberichten en andere stukken rond de aan- en verkoop van de woning te verstrekken. Vervolgens geeft de inspecteur een informatiebeschikking af, omdat de gevraagde informatie niet wordt verstrekt.
Belanghebbende heeft deels aan het informatieverzoek van de inspecteur voldaan, maar volgens de inspecteur beschikt belanghebbende over meer stukken inzake – kort gezegd – de woning. Belanghebbende heeft dat gemotiveerd bestreden. Alsdan rust op de inspecteur de last aannemelijk te maken dat de gevorderde informatie bestaat en dat belanghebbende daarover de beschikking heeft of, met de van hem redelijkerwijs te verwachten inspanning, kan verkrijgen.
In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de informatiebeschikking terecht is vastgesteld. In hoger beroep acht het hof evenwel aannemelijk dat de door de rechtbank genoemde stukken (enkele e-mails inclusief bijlagen en andere stukken zoals brieven) inzake de correspondentie met verschillende partijen over de aan- en verkoop van de woning heeft bestaan en dat belanghebbende daarover in de periode tot eind 2016 de beschikking heeft gehad. Desalniettemin heeft de inspecteur volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ook ten tijde van het informatieverzoek in mei 2019 daarover nog beschikte. Ook het dossier bevat daarvoor niet voldoende aanknopingspunten. De inspecteur heeft daartoe volgens het hof “volstrekt onvoldoende” aangedragen.
Verder merkt het hof op dat belanghebbende mogelijk, nu hij de gevraagde stukken niet meer voorhanden heeft, de administratie- en bewaarplicht ex artikel 52 AWR heeft geschonden, maar dat dit niet het verwijt is dat aan de onderhavige informatiebeschikking ten grondslag ligt. Daarin is immers alleen gewezen op de informatieverplichting zoals neergelegd in de artikelen 47 en 49 AWR. Tot slot overweegt het hof nog dat belanghebbende zich heeft ingespannen om bepaalde informatie boven water te krijgen, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
Het hof vernietigt de informatiebeschikking en verklaart het hoger beroep gegrond.
Hof Arnhem-Leeuwarden 12 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5908
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2022:5908