Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het door zijn transportonderneming valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie, het opzettelijk gebruik maken van valse suppleties voor de omzetbelasting, het onjuist doen van aangiften omzetbelasting en het voorhanden hebben van onveraccijnsde diesel. Op deze wijze hebben de Staat en de Europese Unie voor de omzetbelasting een belastingnadeel van € 383.120,44 geleden. Bij gebreke van het kunnen vaststellen van de exacte hoeveelheid in België gekochte diesel in losse containers, is het belastingnadeel voor wat betreft de in Nederland misgelopen accijns niet exact vast te stellen. Evenmin kan worden vastgesteld of de diesel waarvan onbekend is bij wie die is gekocht onveraccijnsd was. Gelet op de omvang van de aan de orde zijnde accijnsgoederen, stelt het Hof evenwel vast dat het nadeel voor de Staat aanzienlijk is.

Dat verdachte geen actieve bemoeienis heeft gehad met de administratie en belastingaangiften van X BV en dat de wetenschap van de strafbare gedragingen bij hem ontbrak, zoals de verdediging heeft aangevoerd, vindt naar het oordeel van het Hof zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. De omstandigheid dat een administratief medewerkster anders heeft verklaard over de rol van verdachte bij de administratie (namelijk dat een medeverdachte stukken weggooide en de administratief medewerkster dat niet tegen verdachte mocht zeggen) doet daar niet aan af, reeds omdat zij slechts 3 à 4 maanden heeft gewerkt voor (de onderneming van) verdachte en dat uit haar verklaring bovendien blijkt dat verdachte informeerde hoe het er voor stond met de administratie en hij geregeld met facturen bij haar kwam.

Het Hof houdt rekening met het feit dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook houdt het Hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat verdachte is gescheiden van zijn echtgenote, samen met haar een dochter heeft die hij niet ziet, een bijstandsuitkering geniet, woonachtig is in een huurhuis en te kampen heeft met schulden. Ook kampt verdachte met depressieklachten en heeft de tijd in uitleveringsdetentie in Georgië een zware wissel op hem getrokken.

Desalniettemin is het Hof van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In strafmatigende zin houdt het Hof rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden.

Alles afwegende veroordeelt het Hof verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:2102