Sinds 2009 heeft betrokkene als accountant werkzaamheden verricht voor een tandarts. De tandarts heeft samen met klaagster in juni 2016 een partnerschapsovereenkomst gesloten en daarvoor een vennootschap naar Engels recht opgericht (LLP). Vanuit deze LLP hebben klaagster en de tandarts voor gezamenlijke rekening een op kinderen gerichte tandartsenpraktijk/mondhygiënistenpraktijk gedreven.

De adviseur van klaagster heeft financiële en fiscale diensten verleend aan de LLP. Eind december 2016 is afgesproken dat de adviseur van klaagster de jaarrekening 2016 van de LLP zal opstellen. Per 1 januari 2017 treedt klaagster uit de LLP.

Op 18 februari 2017 heeft de adviseur van klaagster de conceptjaarrekening 2016 van de LLP aan betrokkene gezonden. Op verzoek van de tandarts heeft betrokkene vervolgens eveneens een conceptjaarrekening 2016 van de LLP opgesteld. Deze conceptjaarrekening is op verzoek van betrokkene door de tandarts ter becommentariëring toegezonden aan klaagster en haar adviseur.

In deze klachtprocedure wordt betrokkene verweten dat de conceptjaarrekening 2016 van de LLP op onderdelen niet juist is en dat hij bij het samenstellen daarvan meer onderzoek had moeten doen naar een aantal kostenposten. Voorts wordt betrokkene door klaagster verweten dat hij niet eerlijk en oprecht heeft opgetreden en dat hij niet objectief is geweest.

De Accountantskamer overweegt dat betrokkene beide klachtonderdelen gemotiveerd heeft weersproken. Zo bracht betrokkene naar voren dat hij de accountant was van de tandarts en dat hij in die rol op haar verzoek een conceptjaarrekening 2016 van de LLP heeft samengesteld. Deze conceptjaarrekening heeft hij gebaseerd op de door de tandarts verstrekte administratie van de LLP, de door de adviseur van klaagster samengestelde concept-jaarrekening 2016 en 34 correctieboekingen. Bovendien heeft betrokkene klaagster en haar adviseur de gelegenheid gegeven daarop te reageren en een toelichting gegeven op de correctieboekingen. De van klaagster ontvangen reactie op de conceptjaarrekening 2016 heeft hij doorgezonden naar de tandarts, omdat zij en klaagster in zijn optiek gezamenlijk tot een definitieve jaarrekening 2016 moesten komen.

Nu voornoemd verweer onbetwist is gebleven en klaagster haar klacht onvoldoende heeft onderbouwd, acht de Accountantskamer het niet aannemelijk is geworden dat  betrokkene aanleiding had moeten zien om, voordat hij zijn concept met de tandarts deelde, aanvullende of gecorrigeerde informatie te vragen. Betrokkene kan daarom ten aanzien van zijn samenstelwerkzaamheden geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Ook het tweede klachtonderdeel is naar het oordeel van de Accountantskamer door betrokkene gemotiveerd bestreden. Hij heeft aangevoerd dat hij klaagster niet bij de totstandkoming van de conceptjaarrekening 2016 hoefde te betrekken, aangezien hij deze als eigen accountant van de tandarts heeft samengesteld. Bovendien heeft betrokkene de conceptjaarrekening wel aan klaagster laten toezenden, zodat zij daarop kon reageren. Ook heeft betrokkene de vragen van klaagster en haar adviseur beantwoord. Tenslotte heeft hij aan hen de onderliggende stukken toegezonden dan wel – indien hij daarover niet beschikte – het verzoek daartoe gedaan aan de tandarts of de boekhouder van de onderneming.

De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat het gezien het gemotiveerde verweer van betrokkene op de weg van klaagster lag om de klachten nader te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De Accountantskamer 13 mei 2019, 18/578 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2019:33.

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TACAKN__2019__33