Een accountant [appellant] is in beroep gegaan tegen de maatregel van tijdelijke doorhaling die de Accountantskamer hem heeft opgelegd voor het niet tijdig betalen van een boete. Appellant voldeed niet aan zijn PE-verplichtingen en kreeg in eerste instantie de maatregel van waarschuwing opgelegd en een geldboete van € 900. De Accountantskamer oordeelde dat er geen rechtvaardiging was voor het uitblijven van de betaling waardoor appellant vervolgens werd doorgehaald voor een maand.

Appellant stelt dat hij een betalingsregeling heeft getroffen met een incassobureau die door hem werd nagekomen. Volgens de NBA verwart appellant de invordering van de boete met een vordering tot het betalen van de contributie. De betalingsregeling die appellant heeft getroffen met het incassobureau staat dus los van de boete die is opgelegd door de accountantskamer.

Het CBb oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij de boete heeft betaald, dan wel dat hij daartoe een betalingsregeling heeft getroffen.

Het beroep wordt ongegrond verklaard en de maatregel van doorhaling voor een maand blijft intact.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven 30 november 2016, ECLI:NL:CBB:2016:370

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:370