Betrokkene is werkzaam als accountants-administratieconsulent en is als eigenaar/beleidsbepaler verbonden aan accountantskantoor [C]. Klaagsters zijn vier verschillende ondernemingen en een natuurlijk persoon. Op 6 juli 2011 heeft betrokkene een opdrachtbevestiging ondertekend ten behoeve van klaagsters (1) en (4) voor (onder meer) het samenstellen van jaarrekeningen en het doen van fiscale aangiften. Daarin is onder meer opgenomen dat [D] als relatiebeheerder zal fungeren. Ten aanzien van de overige klaagsters zijn eveneens werkzaamheden verricht, zonder dat daarvoor schriftelijke opdrachtbevestigingen zijn opgesteld.

Klaagsters dienen een omvangrijke klacht in bij de Accountantskamer. In geschil is onder meer de vraag of betrokkene tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor werkzaamheden waarbij hij feitelijk niet betrokken was. Betrokkene stelt in dit verband dat hij ten behoeve van klaagsters uitsluitend eindverantwoordelijk was voor het samenstellen van de jaarrekeningen zoals vermeld in de opdrachtbevestiging. Alle overige ten behoeve van klaagsters verrichte werkzaamheden zijn door [E], een belastingadviseur of de onder zijn verantwoordelijkheid werkende [D], uitgevoerd.

De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene feitelijk betrokken is geweest bij andere werkzaamheden dan die met betrekking tot het samenstellen van de jaarrekeningen. De vraag is vervolgens of betrokkene desalniettemin tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de andere werkzaamheden. Van de zijde van betrokkene is op de zitting verklaard dat de overige (niet-samenstel) werkzaamheden zijn ontstaan uit de opdracht die er was en dat [D] en [E] hebben gewerkt op basis van die opdrachtbevestiging. De Accountantskamer is van oordeel dat deze werkzaamheden hun oorsprong vinden in de aan betrokkene verstrekte opdracht, waarvoor kennis en vaardigheden van de accountant vereist zijn, zodat betrokkene voor deze werkzaamheden, voor zover verricht door [D], tuchtrechtelijk aansprakelijk is. Dit geldt te meer nu [D] en betrokkene gezamenlijk de samenstelwerkzaamheden verrichtten voor klaagsters en er stukken met vermelding van het logo van het accountantskantoor werden verzonden. De Accountantskamer volgt betrokkene wel in zijn stelling dat de werkzaamheden van [E] niet onder de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van betrokkene vallen. [E] kan daarvoor immers zelf tuchtrechtelijk worden aangesproken.

Inhoudelijk overweegt de Accountantskamer onder meer dat betrokkene een aantal verwijten niet heeft weersproken zodat van de juistheid van deze stellingen van klaagsters dient te worden uitgegaan. In zoverre worden die klachtonderdelen gegrond verklaard.

Ten aanzien van de klacht dat klaagsters een bedrijfseconomisch onjuiste beslissing hebben genomen en dat betrokkene hen daar onvoldoende voor heeft gewaarschuwd, dan wel hun dat niet heeft afgeraden, stelt de Accountantskamer voorop dat het aangaan van een (bepaald soort) financiering een beslissing is van de ondernemer. In dit licht hebben klaagsters ten aanzien van de leningen voor het overgrote deel van deze klachtonderdelen niet aannemelijk gemaakt, dat betrokkene daarvoor tuchtrechtelijk is aan te spreken. De Accountantskamer maakt hierbij een uitzondering inzake de risico’s van de lening door middel van crowdfunding, omdat [D] bij het aangaan van deze lening betrokken is geweest. Nu ook de in verband met de lening door [D] uitgevoerde werkzaamheden voortvloeien uit de opdrachtbevestiging en advisering over financiering op het accountancy terrein ligt, is betrokkene ook voor deze werkzaamheden tuchtrechtelijk verantwoordelijk. Verder is aannemelijk geworden dat aan klaagsters, die blijkens de overgelegde jaarrekeningen en aangiften inkomstenbelasting behoudens een bescheiden financiering van de woning, niet eerder grote sommen geld hadden geleend, onvoldoende advies is gegeven. Uit de op een accountant rustende zorgplicht vloeit voort dat hij de risico’s benoemt die zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst van geldlening. Dit geldt te meer indien, zoals in dit geval voor klaagster (5) geldt, de cliënt zich in privé borg dient te stellen voor de terugbetaling van de lening. Nu klaagsters door [D]/betrokkene onvoldoende zijn gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan de overeenkomsten van geldlening en borgstelling, is sprake van schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, zodat dit klachtonderdeel eveneens gegrond is.

Verder oordeelt de Accountantskamer dat betrokkene voorafgaand aan en met het oog op de uitvoering van de opdrachten tot het samenstellen van de jaarrekeningen, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen persoonlijk contact met (de vertegenwoordigers van) klaagsters te hebben gehad. De overige klachten worden ongegrond verklaard.

De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij is meegewogen dat betrokkene op meerdere punten het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft geschonden. Daarnaast heeft de Accountantskamer mede in aanmerking genomen dat betrokkene ter zitting niet de indruk heeft kunnen wegnemen dat hij zich tegenover klaagsters voor zijn verantwoordelijkheid voor de voor klaagsters verrichte werkzaamheden heeft willen verschuilen. De Accountantskamer acht dit des te kwalijker, nu betrokkene tevens beleidsbepaler is binnen de accountantsorganisatie en uit dien hoofde een voorbeeldfunctie heeft binnen de organisatie. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

De Accountantskamer 27 juni 2018, ECLI:NL:TACAKN:2018:57