Klagers zijn drie huisartsen die een huisartsenmaatschap zijn aangegaan. Zij hebben in privé gezamenlijk een pand gekocht ten behoeve van de vestiging van een medisch centrum. Betrokkene is als accountant-administratieconsulent werkzaam geweest voor klagers in privé, onder meer ten behoeve van hun samenwerkingsverband en de maatschap. De huisartsen en de maatschap zijn na verloop van tijd overgestapt naar een accountantskantoor voor hun aangiften.

Betrokkene heeft op de zitting voor het eerst aangevoerd dat bepaalde werkzaamheden niet door hem zijn verricht, maar door een fiscalist, en dat hij dienaangaande niet tuchtrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Nu belanghebbende in zijn verweerschrift niet heeft betwist de werkzaamheden waarover wordt geklaagd te hebben verricht en in het verweerschrift onder meer staat dat betrokkene bepaalde bedragen in de aangiften inkomstenbelasting heeft opgenomen en de correctiefactor van 35% in redelijkheid heeft kunnen toepassen, had het op de weg van betrokkene gelegen om het standpunt dat hij heeft aangevoerd ter zitting, met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Aangezien hij dit heeft nagelaten, wordt zijn verweer door de Accountantskamer verworpen. De klachten die deze werkzaamheden betreffen zijn echter onvoldoende onderbouwd door klagers en worden door de Accountantskamer niet-ontvankelijk verklaard.

Klagers hebben betrokkene tevens verweten dat hij niet adequaat heeft gereageerd op vragen van de klagers. Zij hebben naar voren gebracht dat er medio 2014 tot drie keer toe vragen zijn gesteld aan betrokkene en dat hij daarop niet inhoudelijk heeft gereageerd. Betrokkene heeft tijdens de behandeling van de zaak erkend dat de communicatie beter had gekund. Hij heeft ook aangevoerd dat hij niet heeft geantwoord, omdat een van klagers telefonisch had medegedeeld geen vertrouwen meer in hem te hebben. Toen wist betrokkene dat hij niet meer de accountant van klagers zou zijn. Dit heeft hij echter niet schriftelijk vastgelegd en derhalve niet kunnen aantonen.

Volgens het oordeel van de Accountantskamer mag van een accountant verlangd worden dat hij op zijn minst correct en tijdig reageert, als hem door of namens een cliënt vragen worden gesteld, mede gelet op de belangen van zijn cliënt. Dit geldt ook indien de relatie met de cliënt op dat moment al is beëindigd, hetgeen in dit geval overigens wordt betwist. Aangezien betrokkene pas een aantal maanden later heeft gereageerd op de vragen van de klagers, acht de Accountantskamer deze klacht gegrond.

De betrokkene wordt een maatregel van waarschuwing opgelegd.

Accountantskamer 8 september 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:59

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2017_59