Een in Hongarije gevestigde onderneming heeft op 4 maart 2014 elektronisch aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van uit China afkomstige goederen. De douane heeft naar aanleiding van een controle de douanewaarde van de goederen vastgesteld op circa € 9700 in plaats van € 8300 zoals aangegeven in de aangifte. Belanghebbende is in bezwaar en beroep gegaan tegen het besluit van de douane, omdat zij bij de aangifte de transactiewaarde van de goederen heeft gehanteerd. Dit is een lagere prijs dan de gangbare prijs voor dergelijke goederen, omdat belanghebbende goede zakelijke relaties had. De douane is bij de waardebepaling van de goederen uitgegaan van statistische gegevens en heeft gekeken naar de prijs per eenheid van soortgelijke goederen. De verwijzende rechter heeft de zaak geschorst en om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie gevraagd.

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 181bis van de uitvoeringsverordening tot vaststelling van het communautair douanewetboek, aldus moet worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen de handelswijze van de douane als in het hoofdgeding. Deze handelswijze is te omschrijven als het vaststellen van de douanewaarde van ingevoerde goederen op basis van de methode van de transactiewaarde van soortgelijke goederen, wanneer de aangegeven transactiewaarde is aan te merken als abnormaal laag ten opzichte van de statistisch gemiddelde aankoopprijs die bij het importeren van soortgelijke goederen wordt gehanteerd.

Indien gegronde twijfel bestaat dat de aangegeven waarde van goederen niet overeenkomt met de betaalde of de te betalen prijs daarvan, hoeven de douaneautoriteiten de douanewaarde niet noodzakelijkerwijs op basis van de methode van de transactiewaarde vast te stellen. De douane kan besluiten de opgegeven prijs niet te aanvaarden, na de betrokkene een redelijke gelegenheid te hebben geboden om te reageren op de redenen voor die twijfel (arrest van 28 februari 2008, Carboni e derivati, C-263/06). Indien de twijfel vervolgens blijft, mag de douane gebruikmaken van vervangende methoden voor de vaststelling van de douanewaarde, in het bijzonder de aankoopprijs van soortgelijke goederen.

Een verschil in prijs als het geconstateerde verschil is voldoende om de twijfel van de douane te rechtvaardigen, aldus het Hof. Belanghebbende heeft na een verzoek van de douane geen nieuw bewijs geleverd. Op de gestelde vraag dient dan ook te worden geantwoord dat artikel 181bis van de uitvoeringsverordening aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de handelswijze van de douane als in het hoofdgeding.

Hof van Justitie van de Europese Unie 16 juni 2016, zaak C-291/15

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=9ea7d0f130d537d75bfebd15429fa06ac09b00314819.e34KaxiLc3eQc40LaxqMbN4Pa30Me0?text=&docid=180326&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=781005