Belanghebbende is via een Brits uitzendbureau van 2004 tot en met 2012 als piloot werkzaam bij Ryanair. Het genoten inkomen werd ontvangen op buitenlandse rekeningen, waaronder First Curaçao International Bank (FCIB). Uit informatie verkregen van de Britse autoriteiten bleek dat belanghebbende van 2004 tot en met 2011 elk jaar gemiddeld € 90.000 ontving. De inspecteur legt navorderingsaanslagen IB op over de jaren 2004 t/m 2011 inclusief vergrijpboeten van 50%.

In eerste aanleg werden de vergrijpboetes door de rechtbank in stand gelaten maar gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen de aankondiging van de vergrijpboetes en de datum van de uitspraak zat namelijk bijna 6 jaar.

Bij het hof stond onder meer ter discussie in hoeverre sprake was van een nieuw feit en of de inspecteur wel bevoegd was tot navorderen. Belanghebbende betoogde dat de inspecteur informatie had verzocht bij de Britse autoriteiten aangaande de betalingen van het Britse uitzendbureau aan belanghebbende en zonder deze informatie af te wachten de aangiften 2008 tot en met 2011 had gevolgd. Als gevolg hiervan had hij een ambtelijk verzuim begaan, zo bevestigde het hof. De navorderingsaanslagen (en daarmee ook de vergrijpboeten) werden voor deze jaren vernietigd.

Het hof besliste verder dat belanghebbende voor 2004 tot en met 2007 terecht als binnenlands belastingplichtige was aangemerkt, omdat hij in die jaren een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. De vergoeding voor de werkzaamheden was volgens het hof ook terecht aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Ten aanzien van de vergrijpboetes over de overige jaren voerde belanghebbende aan dat hij zich niet bezig hield met de administratieve afhandeling van zijn werkzaamheden en dat hij of andere piloten met vergelijkbare feiten en omstandigheden nooit zijn aangesproken door de Belastingdienst. Het uitzendbureau zou de wijze van opereren bedacht hebben en toepassen op honderden piloten, waaronder belanghebbende. Het hof gaat hier niet in mee en overweegt dat met hetgeen is aangevoerd niet objectief is vast komen te staan dat belanghebbende mocht menen dat hij de inkomsten niet in Nederland moest aangeven.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). De vergrijpboeten blijven daarmee in stand.

Hoge Raad 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1378

Gerechtshof Den Haag 12 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:20

Rechtbank Den Haag 24 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13269