Belanghebbende is DGA van een Amerikaanse LLC die ICT-diensten verleent waaronder de (wereldwijde) handel in IP-adressen. Aan hem zijn navorderingsaanslagen met vergrijpboeten opgelegd, omdat hij zou hebben verzuimd de genoten inkomsten uit de LCC aan te geven. Daarnaast zijn aan de LCC navorderingsaanslagen Vpb opgelegd, omdat de LLC feitelijk vanuit Nederland zou worden geleid.

In de IB-sfeer zijn over de jaren 2014 tot en met 2016 navorderingsaanslagen opgelegd met box 1-correcties van ruim € 150.000 per jaar en box 2-correcties tussen de € 150.000 en € 450.000. De vergrijpboetes bedragen daarbij tweemaal € 50.000 en € 25.000. Volgens de inspecteur zouden de vergrijpboeten in beginsel moeten worden vastgesteld op 50% van het belastingnadeel, maar heeft hij deze gematigd vanwege de wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op te leggen boeten.

De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat de DGA voor alle drie de jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat hij bewust inkomsten buiten het zicht van de fiscus wilde houden. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit het feit dat hij in deze jaren aanzienlijke bedragen contant heeft opgenomen van de bankrekening van de LLC en heeft overgemaakt naar zijn privérekening, terwijl hij ervan bewust was dat dit inkomen uit de LLC betrof wat had moeten worden aangegeven bij de fiscus. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de inspecteur terecht uitdelingen in aanmerking heeft genomen vanwege het onttrekken van grote sommen geld aan het vermogen van de LLC voor privé uitgaven. De rechtbank is verder van oordeel dat de inspecteur, op basis van de bankafschriften van de LLC, tot een redelijke schatting is gekomen van het box 2-voordeel en dat er terecht een gebruikelijk loon van € 100.000 per jaar in aanmerking is genomen.

Ten aanzien van de vergrijpboetes overweegt de rechtbank dat de boetegrondslagen zijn bepaald op basis van ‘harde gegevens’, namelijk de bankafschriften. Het verweer dat de vergrijpboeten moeten worden gematigd, omdat de boetegrondslagen zijn gebaseerd op schattingen, wordt dan ook verworpen. De rechtbank acht de vergrijpboeten passend en geboden, maar matigt deze nog wel met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Hiernaast heeft de inspecteur voor de jaren 2014 tot en met 2016 (navorderings)aanslagen Vpb opgelegd van in totaal ruim € 1.750.000 met twee verzuimboetes wegens het niet doen van aangifte op grond van art. 67a AWR. De rechtbank acht aannemelijk dat de LCC feitelijk in Nederland is gevestigd. Het enkele feit dat de LLC in de VS is opgericht en daar over een postbus beschikt, maakt dat niet anders. De vennootschap is volgens de rechtbank dan ook onderworpen aan de Nederlandse Vpb. De inspecteur heeft de niet aangegeven omzet met de bankafschriften van de LLC aannemelijk gemaakt; ook de aanslagen Vpb blijven in stand. Tenslotte matigt de rechtbank de twee opgelegde verzuimboetes van € 2.639 met 20% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Rb. Zeeland-West-Brabant 19 november 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6218

Rb. Zeeland-West-Brabant 19 november 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6219