Belanghebbende heeft in de periode 2008-2010 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van textielproducten en schoeisel. Tijdens een onderzoek heeft de Inspecteur geconstateerd dat de prijs (extreem) laag is en dat dit aanleiding geeft tot gegronde twijfel over de aangegeven douanewaarde. De aanvullende informatie die hij heeft opgevraagd op grond van art. 181bis UCDW, heeft de twijfel niet weggenomen. De Inspecteur verwerpt de transactiewaardemethode en stelt de douanewaarde vast met de methode van redelijke middelen.

In de conclusie staat de vraag centraal of art. 181bis UCDW kan worden toegepast bij een ‘controle achteraf’ op de voet van art. 78 CDW. De Staatssecretaris beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend. Het Hof heeft geoordeeld dat art. 181bis UCDW slechts in de fase van verificatie van de juistheid van de vermeldingen in een aanvaarde aangifte als bedoeld in art. 68 CDW (verificatiefase) kan worden toegepast.

De A-G leidt uit het systeem van het CDW en de rechtspraak van het HvJ af dat de procedure als beschreven in art. 181bis UCDW ook nog in het kader van de controle achteraf kan worden toegepast. De A-G ziet niet in waarom de Inspecteur de ‘gegronde-twijfelregel’ van art. 181bis UCDW niet zou mogen toepassen bij een controle achteraf. De ratio achter de gegronde-twijfelregel lijkt immers te zijn dat de Uniewetgever bij toepassing van de transactiewaardemethode de zwakkere positie van de Inspecteur ten opzichte van de aangever (de afhankelijkheid van de door de aangever verstrekte gegevens) wilde opheffen. Die onevenwichtigheid bestaat ook nog indien de verificatiefase voorbij is.

De A-G oordeelt dat het oordeel van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting. Toepassing van art. 181bis UCDW is ook nog mogelijk bij een controle achteraf. Verwijzing moet volgen. Het Hof zal moeten beoordelen of de Inspecteur de gegronde twijfel als bedoeld in art. 181bis UCDW aannemelijk heeft gemaakt.

 Hoge Raad 29 september 2017, ECLINL:PHR:2017:994

 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2017:994