A-G IJzerman heeft een conclusie genomen in een zaak over een kostenvergoedingsverzoek van een belastingadviseur naar aanleiding van een derdenonderzoek. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur, gelet op het fair play-beginsel, teveel (en dus ten onrechte) informatie over derden opgevraagd en heeft zij, door deze onrechtmatigheid, ten onrechte kosten moeten maken. De A-G concludeert dat belanghebbende ten onrechte niet heeft gespecificeerd om welke ten onrechte gemaakte kosten het gaat en wat de geldelijke hoogte daarvan is.

De inspecteur heeft bij belanghebbende, een belastingadviseur, een derdenonderzoek ingesteld. In het informatieverzoek is aan belanghebbende verzocht om inzage in de integrale correspondentie en alle overige documentatie, voor zover niet zijnde louter belastingadviezen, met enkele vennootschappen waarbij belanghebbende als structuuradviseur betrokken was. Bij het informatieverzoek heeft de inspecteur erop gewezen dat het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 53 AWR strafbaar is op grond van artikel 68 AWR en artikel 69 AWR.

De gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven dat het informatieverzoek zijns inziens te ruim is geformuleerd. Daartoe is gewezen op de reikwijdte van het informele verschoningsrecht van de belastingadviseur en het fair play-beginsel. Op enig moment is de door de inspecteur gevraagde informatie – mede gelet op de genoemde strafrechtelijke verwijzing – onder protest verstrekt.

Belanghebbende heeft daarop een verzoek tot schadevergoeding gedaan, omdat zij van oordeel is dat de verplichting tot informatieverstrekking ten onrechte is opgelegd. De inspecteur, en daaropvolgend de rechtbank en het hof, hebben dit verzoek afgewezen. Belanghebbende is in cassatie gegaan.

De A-G besteedt allereerst aandacht aan de vraag of het kostenvergoedingsverzoek voldoet aan de in ingevolge de AWR gestelde eisen. Door belanghebbende wordt namelijk verzocht om vaststelling van een kostenvergoedingsbeschikking op basis van de vermeende onrechtmatig opgelegde verplichting (vergelijkbaar met de ‘verklaring voor recht’ in het civiele recht). Daarbij heeft zij aangegeven – uit kostenbesparing – een overzicht te geven van de kosten die verband houden met het onrechtmatige informatieverzoek, eerst nadat de onrechtmatigheid is vastgesteld (vergelijkbaar met een ‘schadestaatprocedure’ in het civiele recht).

Volgens de A-G kent het formele belastingrecht niet de mogelijkheid eerst bij beschikking een dergelijke verklaring voor recht te verkrijgen van de inspecteur. In een verzoek om vergoeding van kosten behoort, naar de A-G meent, niet alleen te worden verzocht om een verklaring dat het informatieverzoek onrechtmatig is, maar behoort ook te worden ingegaan op de kosten die verband houden met de nakoming van het onrechtmatige informatieverzoek.

Nu belanghebbende die informatie niet heeft aangeleverd in het verzoek mag van de inspecteur, naar het oordeel van de A-G, geen toewijzende schadevergoedingsbeschikking worden verwacht. Het behoort tot de stelplicht van belanghebbende aan te geven om welke ten onrechte gemaakte kosten het gaat en wat de geldelijke hoogte daarvan is. Nu het verzoek aan beide elementen niet voldoet, moet het cassatieberoep volgens de A-G reeds daarom worden afgewezen.

Conclusie A-G IJzerman 28 april 2022, ECLI:NL:PHR:2022:400.