Twee Italianen – beiden vertegenwoordiger van vennootschappen – worden strafrechtelijk vervolgd, omdat zij hebben nagelaten BTW te voldoen. De vennootschappen hebben hiervoor reeds eerder naheffingsaanslagen met boeten gekregen. De strafrechter heeft besloten een prejudiciële vraag te stellen aan het EU-Hof van Justitie (HvJ). De vraag luidt – kort samengevat – of het EU-recht, meer in het bijzonder art. 50 Handvest van de grondrechten van de EU, zich verzet tegen het opleggen van zowel een fiscale sanctie als een strafrechtelijke sanctie. Op deze wijze worden de Italianen immers zowel middels een bestuurlijke sanctie bestraft alsook strafrechtelijk voor hetzelfde feit, namelijk het niet (tijdig) betalen van BTW.

De Advocaat-Generaal (A-G) bij het HvJ verwijst in zijn conclusie naar eerdere jurisprudentie van het HvJ, waarin is beslist dat het ne-bis-in-idembeginsel niet verhinderde dat een lidstaat voor dezelfde feiten achtereenvolgens een fiscale sanctie en een strafrechtelijke sanctie oplegde, voor zover de eerste sanctie geen strafrechtelijke sanctie betreft.

De A-G stelt vast dat de fiscale sanctie in het onderhavige geval is opgelegd aan de rechtspersonen en dat de strafrechtelijke vervolging is ingesteld tegen de wettelijke vertegenwoordigers hiervan. De A-G is om die reden van oordeel dat niet kan worden gesproken van een dubbele bestraffing van dezelfde persoon. Immers is de strafvervolging ingesteld tegen de natuurlijke personen en zijn de fiscale sancties opgelegd aan de rechtspersonen. Het gegeven dat het om dezelfde feit(en) gaat, namelijk het niet (tijdig) voldoen van BTW, doet daar niet aan af.

De A-G geeft het Hof in overweging om de vraag als volgt te beantwoorden: ‘’Art. 50 van het Handvest van de grondrechten van de EU is niet van toepassing wanneer, in geval van dubbele – bestuurlijke en strafrechtelijke – procedures en sancties voor hetzelfde feit, de fiscale sancties worden opgelegd aan een rechtspersoon, zoals een vennootschap, en de strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen een natuurlijk persoon, ook al is deze de wettelijke vertegenwoordiger van die vennootschap’’.

Hof van Justitie 12 januari 2017, ECLI:EU:C:2017:14 (Conclusie van Advocaat-Generaal)

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=186707&pageIndex=0&doclang=nl&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=60103