Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 10 juli 2019 de verdachte wegens witwassen, deelneming aan een criminele organisatie, opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift en handelen in strijd met de Wet wapen en munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 148 dagen en een taakstraf van 150 uren.

De klacht in cassatie richt zich tegen het oordeel van het Hof dat alle niet fiscaal verantwoorde omzet van de BV als ‘uit misdrijf verkregen’ wordt beschouwd. Volgens de indieners getuigt dit ofwel van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel is dit onbegrijpelijk.

De Advocaat-Generaal stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 7 oktober 2008 geoordeeld heeft dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen ‘afkomstig van enig misdrijf’. Onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad van 25 maart 2014 en 3 maart 2020 wordt door verdachte aangevoerd dat niet alle fiscaal niet verantwoorde omzet van de BV als uit misdrijf verkregen kan worden aangemerkt omdat ‘de enkele omstandigheid dat de gestelde verdiensten – in strijd met de belastingwet – voor de belastingdienst zouden zijn verzwegen, volgens de Hoge Raad nog niet meebrengt dat deze in volle omvang moeten worden beschouwd als wederrechtelijk verkregen’.

Het gaat echter om de vraag of vermogensbestanddelen waarover iemand de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als ‘uit enig misdrijf verkregen’ in de zin van art. 420bis Sr. Volgens de A-G blijkt uit de genoemde arresten dat het daarom gaat. Dit vindt de A-G ook logisch, omdat het witwassen er immers toe zal moeten dienen dat alle buiten de boeken gehouden gelden weer vrij kunnen worden aangewend. Daarmee is overigens nog niet gezegd dat ten aanzien van de gehele niet verantwoorde omzet ook meteen sprake is van witwassen.

Dat het Hof in zijn bewijsoverwegingen heeft overwogen dat het de gehele niet verantwoorde omzet beschouwt als ‘uit misdrijf verkregen’, zou wellicht als kennelijke verschrijving van het Hof kunnen worden gezien, en verbeterd kunnen worden gelezen als ‘afkomstig uit enig misdrijf’. De verdere motivering duidt er echter op dat geen sprake is van een verschrijving, maar dat het Hof inderdaad is uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting, te weten dat het Hof slechts na de vaststelling van vermenging een voldoende hoeveelheid illegaal verkregen vermogen met legaal vermogen tot een bewezenverklaring van de gehele zwarte omzet kon overgaan. Gelet op hetgeen hierboven opgemerkt, is dat niet de juiste maatstaf. In zoverre is het middel volgens de A-G terecht voorgesteld.

Tot cassatie hoeft dit evenwel niet te leiden vindt de A-G. Wanneer het in cassatie bestreden onderdeel van de motivering wordt weggedacht, is met de vaststellingen van het Hof over de belastingontduiking door de BV de bewezenverklaring van ‘de zwarte omzet van de BV’ als zijnde ‘afkomstig uit enig misdrijf’ toch voldoende gemotiveerd. Daarom heeft de verdachte volgens de A-G onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2020:580