Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) heeft een onderzoek gestart naar een tweetal transacties die door betrokkene, een notaris zijn gepasseerd. Deze twee transacties betreffen de levering van een pand en een aandelentransactie in 2013. In de eerste akte werd door een besloten vennootschap een pand in eigendom overgedragen aan een particulier. In de tweede akte droeg de besloten vennootschap 50% van de aandelen in een andere vennootschap over aan dezelfde particulier.

Klachten BFT
Volgens het BFT heeft de notaris bij de transacties in strijd gehandeld met art. 93 lid 1 Wna en met de Wwft. Het BFT heeft een klacht geformuleerd die uiteenvalt in 11 klachtonderdelen.

Volgens het BFT heeft de notaris onder meer niet voldaan aan het verscherpte cliëntenonderzoek. Ook meent het BFT dat de melding van een ongebruikelijke transactie onvolledig en te laat is gedaan.

Daarnaast wordt geklaagd dat de notaris te lichtvaardig heeft aangenomen dat de koopprijs van het pand juist zou zijn. Uit de WOZ-waarde van € 1.808.000 volgt een duidelijke aanwijzing dat de koopprijs van € 2.550.000 aanmerkelijk te hoog zou zijn. De financiering zou daarnaast dubieus zijn. Ook zou een globale toetsing van de koopsom van de aandelen tot de conclusie moeten leiden dat partijen een aanmerkelijk te hoog bedrag lijken te zijn overeengekomen voor 50% van de aandelen. De notaris had zijn dienst moeten opschorten, onderzoek moeten doen naar de wijze waarop de koopsom tot stand is gekomen en had zo nodig zijn dienst moeten weigeren. Daarenboven was er een verhoogd risico op witwassen.

Verweer van de notaris
De notaris stelt voorop dat het BFT niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Naar de mening van de notaris heeft het BFT niet gehandeld overeenkomstig het eigen beleid, dat is gericht op het bereiken van normconform gedrag bij notarissen. In geval er al sprake zou zijn geweest van een normschending, had het BFT door middel van een dialoog met de notaris deze kunnen beëindigen. Met het indienen van een klacht heeft het BFT blijk gegeven van vooringenomenheid en heeft het de notaris op een disproportionele wijze bejegend. Aldus heeft het BFT de (rechts)beginselen geschonden en kan niet langer worden aanvaard dat het in deze zaak nog langer als klager optreedt.

Subsidiair stelt de notaris dat de zaak zeer complex was, waarbij partijen met elkaar waren verwikkeld in een langslepend conflict. De notaris waardeerde de feiten en omstandigheden op het moment dat deze zich voordeden. Het BFT doet dat in retroperspectief.

Voorts stelt de notaris wel degelijk de identiteit van de partijen te hebben onderzocht, maar heeft op grond van zijn onderzoek geen aanleiding gezien om zijn ministerie te weigeren. Hij heeft de namen van partijen gegoogled, maar het resultaat was op zichzelf geen reden voor de notaris om zijn dienstverlening te weigeren. De negatieve pers noopte tot waakzaamheid, maar was ook geen grond waarop de dienstverlening kon worden geweigerd. Daarnaast waren de partijen geïntroduceerd door een bekende en betrouwbare relatie van de notaris. De notaris meende dat geen sprake was van ongebruikelijke transacties. Partijen kozen ervoor de koopprijs te verrekenen. Ook advocaten waren betrokken bij de onderhandelingen tussen partijen.

Oordeel Kamer voor het Notariaat
Betreffende het verweer dat het BFT niet-ontvankelijk dient te worden verklaard merkt de Kamer van het Notariaat op dat de communicatie tussen het BFT en (de advocaat van) de notaris over de voorliggende zaak schriftelijk heeft plaatsgevonden. Voorstelbaar zou zijn geweest dat het BFT op enig moment zijn zienswijze ook mondeling aan de notaris had kenbaar gemaakt. Dit had wellicht verhelderend voor de notaris kunnen werken. Het BFT heeft daarvoor niet gekozen en heeft rechtstreeks, dat wil zeggen zonder voorafgaand gesprek, een tuchtklacht tegen de notaris ingediend. Daartoe is het BFT, als verantwoordelijke instantie voor het toezicht op de naleving door de notaris van wettelijke voorschriften, bevoegd. Ook het handhavingsbeleid van het BFT, zoals dat is gepubliceerd in de Staatscourant, geeft het BFT daarvoor de mogelijkheid. Dat het BFT, met het indienen van een klacht, vooringenomen en disproportioneel is opgetreden, is niet gebleken. Het beroep op niet-ontvankelijkheid kan daarom niet slagen.

De Kamer van het Notariaat verklaard vier van de elf klachtonderdelen gegrond. Daarin komt met name tot uitdrukking dat de notaris zich te weinig rekenschap heeft gegeven van zijn eigen verantwoordelijkheid en zich teveel heeft verlaten op dat wat anderen hem aanreikten. Wél wordt aan het BFT meegegeven dat er een evenwicht moet worden gevonden in de diepgang van het onderzoek, de communicatie daarover met de betrokken notaris en het door het BFT te bereiken doel. Aan de notaris wordt de maatregel van berisping opgelegd.

Bron:
Kamer voor het Notariaat, 22 maart 2016 ECLI:NL:TNORARL:2016:11 (gepubliceerd 3 juni 2016)

http://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/notarissen/uitspraak/2016/ECLI_NL_TNORARL_2016_11