De Belastingdienst heeft op enig moment een onderzoek ingesteld naar BV X, van welke vennootschap de verdachte de directeur en enig aandeelhouder is geweest. BV X werd in verband gebracht met zogenaamde btw-carrouselfraude. Naar aanleiding van het onderzoek van de Belastingdienst is een strafrechtelijk onderzoek gestart.

Uit het rapport inzake het ingestelde boekenonderzoek en de daarin opgenomen bevindingen en citaten, uit onder meer emailberichten, volgt naar het oordeel van het Hof dat verdachte een belangrijke en actieve rol heeft gespeeld binnen zijn bedrijf. De BV die hij bestuurde had vijf werknemers in dienst, hij verzorgde zelf de financiële administratie en ook was hij het aanspreekpunt voor de Belastingdienst. Verdachte heeft, ondanks de herhaaldelijke uitnodigingen, selectief informatie verstrekt aan de inspecteur zodat geen beoordeling kon worden gemaakt ten aanzien van de verschuldigde omzetbelasting.

Het Hof acht voorts bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een zogeheten ‘katvanger’ om zelf uit het zicht van de Belastingdienst te blijven. Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan, waardoor een te laag bedrag aan omzetbelasting is geheven.

Ten aanzien van de strafmaat overweegt het Hof dat BV X onjuist aangifte omzetbelasting heeft gedaan en verdachte, die ook na de aandelenoverdracht aan een katvanger feitelijk namens de BV bleef handelen, daartoe de opdracht heeft gegeven. Als gevolg van het handelen van verdachte, wiens vennootschaap onderdeel uitmaakte van internationale fraude met btw, is een bedrag van ten minste € 1.199.043 aan fiscaal nadeel ontstaan voor de Belastingdienst en daarmee voor de Nederlandse samenleving.

Het Hof neemt in aanmerking dat verdachte doelbewust gebruik heeft gemaakt van een katvanger. De niet geringe rol van verdachte met gebruikmaking van zijn vennootschap, het doortrapte misbruik van het vertrouwen dat ten grondslag ligt aan het systeem van de Belastingdienst inzake de omzetbelasting en de daaruit voortvloeiende ondermijning van de belastingmoraal, brengen volgens het Hof mee dat een gevangenisstraf in dit geval zonder meer passend is.

Het Hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.

Gerechtshof Amsterdam 19 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:544 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2018:544